Discussietekst. Socialisme en linkse eenheid.

De meningsverschillen tussen Comac en ALS, naar aanleiding van de anti-NSV betoging

In deze tekst willen we ingaan op enkele fundamentele verschillen tussen de politieke benadering en tactieken van Comac, de jongerenbeweging van de PVDA, en de ALS. De aanleiding voor het schrijven van deze brochure is de anti-NSV betoging in Leuven van 2009, waarvoor Comac – ondanks de vraag van ALS – geen gezamenlijke campagne wou opzetten. Gaandeweg in de tekst zal de lezer merken dat het niet enkel gaat over de tactiek van Comac tegen extreemrechts, maar ook over de fundamentele verschillen tussen het programma, de strategie en tactieken van de PVDA en LSP, vandaag de twee belangrijkste radicaal-linkse organisaties in België.

 

De traditie van anti-NSV betogingen is niet nieuw. Al meer dan 15 jaar worden tegenbetogingen georganiseerd tegen de jaarlijkse mobilisatie van fascistische studenten, en meestal met groot succes. Door tegenmobilisaties te doen, konden we laten zien dat de steun voor deze fascisten telkens veel kleiner was dan het brede verzet ertegen. Zeker de laatste jaren, terwijl er meer en meer stemmen opgaan om het Vlaams Belang te behandelen als een partij zoals alle anderen, is de anti-NSV betoging een kristallisatiepunt voor antifascisten in Vlaanderen. De rol van Blokbuster, ALS en LSP in deze betoging kan moeilijk overschat worden. Reeds jaren is het duidelijk dat zonder ons er geen tegenbetoging zou zijn, en door grote campagnes op te zetten maakten we van elke anti-NSV betoging een succes.

Omdat dit zo’n belangrijke actie is, die toch enige voorbereiding vergt, zaten wij, ALS, reeds deze zomer samen met de Comac rond de anti-NSV betoging, om een platform op te richten en te bespreken hoe we samen tegen extreemrechts konden mobiliseren. Uit de discussie bleek dat er verschillen tussen ons waren over hoe we samen een succesvolle actie konden organiseren. Comac stelde dat het hier intern nog een discussie voor nodig had. Helaas merkten we later dat ze gewoon een ander platform hadden opgericht, zonder ons uit te nodigen, om daar hun zin te kunnen doen zonder veel oppositie. Op die manier weren ze de belangrijkste kracht in antifascistische mobilisaties van de discussie over hoe we een actie tegen de NSV moeten aanpakken.

 

Update (15/3/2009)

Op 10 maart ontving ALS een mail van Comac Leuven waarin het stelt dat ze toch affiches zullen verspreiden voor de betoging, maar niet het platform zullen ondertekenen omdat het “niet breed genoeg” zou zijn. Comac zou, zo werd ons gezegd, intern een eigen poll hebben georganiseerd, waarbij een aantal leden aangaf toch te willen meedoen met de anti-NSV betoging, ondanks de argumenten die de leiding van Comac aanvankelijk gaf om niet mee te doen (zie hieronder in de brochure). ALS vindt het positief dat Comac onder impuls van haar leden, en wellicht ook onze campagne, toch wil meedoen aan de betoging. Maar waarom dan niet meteen de discussie voeren over een links platform en een bredere linkse eenheid, die nu nog altijd niet tot stand kon komen? Hun eigen “brede” initiatief – dat ook openstond voor krachten die het asociale beleid ondersteunen – kwam duidelijk niet van de grond, en daarom werd voor deze gewijzigde positie gekozen. Dit bevestigt, volgens ons, enkel de argumenten over “hoe de strijd voeren tegen extreemrechts” in deze brochure.

We betreuren het dat Comac zich niet achter de eisen van het bestaande platform kan scharen. We hopen dat deze brochure discussie kan stimuleren ter linkerzijde en dat er bij volgende gelegenheden wel voor een eenheid van linkse organisaties kan worden gekozen.

 

Samenwerking met wie?

Welke verschillen in standpunt waren nu de bron van dit conflict? Het draait in de eerste plaats rond het soort actie, en wie ze willen betrekken bij het organiseren van de actie. Al sedert 1991 organiseren we met Blokbuster jongeren op lokaal vlak om acties op te zetten tegen het Vlaams Blok. We zijn nooit een discussieclubje geweest. Toch bleven we binnen de antiracismebeweging steeds argumenteren dat men de groei van racisme pas efficiënt kan bestrijden als men begrijpt waar die groei vandaan komt. Volgens ons verklaren hoofdzakelijk het rechtse besparingsbeleid, de sociale uitsluiting van hele bevolkingsgroepen en het totale gebrek aan een antwoord daarop ter linkerzijde de groei van racisme. Kortom: men zal de groeiende invloed van racistische recepten pas keren als men afstand neemt van het asociale besparingsbeleid en van diegenen die daarvoor verantwoordelijk zijn.

We vonden het belangrijk om ons niet te beperken tot een petitiecampagne (zoals Objectief) of ons te beperken tot een discussiegroep van academici en politici (zoals Charta ’91). Onder jongeren was er een grote bereidheid om acties te ondernemen en dus boden wij een middel aan dat daaraan beantwoordde. Daarnaast vonden we het belangrijk om een aantal duidelijke eisen naar voren te brengen (“Jobs geen racisme”, “32-urenweek zonder loonverlies en met bijkomende aanwervingen”), zodat we niet zouden worden gezien als deel van het politieke establishment dat mee verantwoordelijk is voor tal van problemen waarop het Vlaams Blok als een schimmel kan groeien. Het was positief dat er erg brede initiatieven waren zoals Hand in Hand, maar die grote betogingen bleven beperkt tot een vage morele veroordeling van het Blok. Op zich hebben we daar zeker niets op tegen. Maar als strategie om het Blok effectief te bestrijden schiet het tekort, zeker als de politici die mee verantwoordelijk zijn voor het rechtse beleid mee opstappen in die betogingen.

Ook de sociaaldemocratie (SP.a) en Groen! hebben de laatste jaren actief meegewerkt aan het neoliberale beleid. Op geen enkel moment verdedigden ze de rechten van de arbeidersklasse, ze kozen net als de andere traditionele partijen de kant van het kapitaal. Daarmee waren ze mee verantwoordelijk voor de stelselmatige aanvallen die plaatsvonden op de rechten van de arbeidersklasse. Het pensioenstelsel werd door hen mee uitgehold tot aalmoezen die veel gepensioneerden in de armoede duwden. Andere uitkeringen maakten de laatste decennia een zelfde evolutie door. Trouwens, ook de lonen kwamen onder vuur te liggen, eind 2007 bleek immers dat de lonen, inclusief sociale bijdragen, van de Belgische loontrekkenden voor het eerst sinds 1971 waren gezakt tot minder dan 50% van het Bruto Binnenlands Product. De armoede verdriedubbelde maar liefst van 5% in de jaren ’80 tot 15% vandaag.

SP.a en Groen!, toen het in de regering zat, werkten actief mee aan de privatisering van onze openbare diensten. Wat geenszins een prijsdaling tot gevolg had. Integendeel, de prijzen van bv. elektriciteit zijn op 4 jaar tijd met 35% tot 55% toegenomen. Het onderwijs wordt door een minister van SP.a-signatuur, Frank Vandenbroucke, in ijltempo omgevormd tot diplomafabriek, waar enkel de rijken nog een degelijk diploma kunnen bekomen (zie de inschrijvingsgelden voor sommige Master-na-Masters – binnenkort ook uitgebreid tot de Masters zelf, als de regering op droog zaad zit?). De kwaliteit van de gezondheidszorg is sterk achteruitgegaan, terwijl vandaag een derde van de medische onkosten niet langer wordt terugbetaald. Dit allemaal met de laatste 20 jaar – tot 2007 – SP.a in de regering, 4 jaar lang versterkt door de zogenaamde “progressieven” van Groen!, die hen geen duimbreed in de weg legden.

Op het antiracistisch platform dat Comac wou opzetten, en waar we helaas pas achteraf over hoorden, werd echter gesteld dat de samenwerking zo breed mogelijk moest zijn, en dat ook rechtse partijen (dus medeverantwoordelijk voor het asociale beleid) welkom waren. In het bijzonder werd getracht om een front op te zetten met de SP.a-jongeren (Animo) en jongerenorganisaties verbonden met Groen!. Als die organisaties bereid zijn afstand te nemen van het neoliberale beleid dat hun moederpartijen de voorbije decennia tot stand hielpen brengen, zouden we dat zeker begrijpen. Helaas: in plaats van hen te vragen afstand te nemen van dit beleid biedt Comac aan om er gewoon over te zwijgen om de eenheid te bewaren. Dat zal niet veel mensen overtuigen die zich juist omwille van dit besparingsbeleid uitgesloten voelden en als gevolg daarvan zijn gaan luisteren bij de zogenaamde anti-establishment partij Vlaams Belang.

Als ALS en LSP wensen we niet ons eigen programma weg te moffelen om “schouder aan schouder” op te stappen met de verantwoordelijken voor dit beleid. Onze eenheid is er één met linkse organisaties die niet werden gediskrediteerd door deelname aan het neoliberale beleid, en vanzelfsprekend met de slachtoffers van dat beleid. Laat net dit het verschil in benadering zijn tussen ons en het platform dat Comac wou opzetten.

Comac vond dat we moesten oproepen voor een zo breed mogelijk platform, met daarin elke NGO en politieke organisatie uit Leuven, op extreemrechts na. Comac wilde ook bekende en minder bekende figuren het platform laten ondertekenen, evenals de lokale middenstand. Op die manier, zo stelden ze, zouden ze een veel grotere mobilisatie op de been kunnen brengen dan de vorige jaren. Om voldoende mensen te kunnen overtuigen dit platform te steunen, wilde Comac een korte en niet te radicale platformtekst, die niet verder ging dan het moreel veroordelen van racisme en extreemrechts. Jammer genoeg werd zo voorbijgegaan aan de voedingsbodem voor extreemrechts, in het neoliberale beleid. Door de eisen en het programma op deze manier uit te hollen, probeerde Comac de jongerenorganisaties van SP.a en Groen! te betrekken bij hun platform.

Zoals we hierboven beschrijven, echter, is de groei van extreemrechts niet los te koppelen van het beleid van deze traditionele partijen. Net doordat de stem van vele arbeiders niet gehoord wordt door de beleidspartijen, kan extreemrechts gemakkelijk scoren door enkel maar de problemen aan te duiden en simplistische en racistische oplossingen voor te stellen. Het politieke establishment reageert daar dan op door het Vlaams Belang immoreel te noemen. Ze gaan echter niet in op de problemen die het Vlaams Belang aanraakt, omdat ze er zelf niets aan willen doen, en erger nog, er zelf de oorzaak van zijn. Op deze manier bevestigen ze extreemrechts nog meer in hun rol van underdog, wat hen nog sterker maakt.

Door het beleid van de traditionele partijen niet te verbinden met de groei van extreemrechts, doet Comac net hetzelfde als de traditionele partijen. Ze zijn tegen extreemrechts maar verbinden dat niet met de noodzaak om een linkse oppositie uit te bouwen. Net door dat niet te doen, vergooien ze een groot deel van het potentieel van de anti-NSV betoging. Ze denken dat meer organisaties sowieso tot meer volk op de betoging zal leiden, terwijl mensen niet zomaar op straat komen. Veel serieuze antifascisten komen niet graag op straat als schaamlapje voor de traditionele partijen. Ze willen strijden tegen extreemrechts maar zien tegelijkertijd dat er een links alternatief nodig is. Dit wil niet zeggen dat wij niet voor eenheid zijn, maar enkel een eenheid met organisaties die los staan van het neoliberale beleid. Reeds meer dan 10 jaar komt de LSP op voor linkse allianties, links van de sociaaldemocratie en de Groenen. Dat is wat we ook probeerden met de steun die we gaven aan het Comité voor een Andere Politiek (CAP). We stuurden, naar aanleiding van de verkiezingen dit jaar open brieven naar de PVDA, SP.a Rood en LCR (SAP), om te zien wat de ruimte was voor een gezamenlijk initiatief. We denken immers dat er ook in België een potentieel bestaat voor een linkse antineoliberale pool, die hopelijk kan helpen bij de uitbouw van een nieuwe brede arbeiderspartij. Een glimps van dat potentieel zien we ook in het buitenland met de opkomst van Die Linke (Duitsland), de SP (Nederland) of de pas gelanceerde NPA in Frankrijk.

Het staat vandaag niet meer om over ideologie te praten. “Pragmatisme” luidt de boodschap. In werkelijkheid is dat de ideologie van diegenen die de macht in handen hebben. De ideologie van het neoliberale eenheidsdenken. Er mocht, tot voor kort, enkel gediscussieerd worden over de tactische kwesties, maar niet langer over de visie op langere termijn. LSP is het daar nooit mee eens geweest. Wij denken dat iedere tactische kwestie best eerst wordt afgewogen aan de langetermijnvisie. Dat is volgens ons de rol van een ideologie. Ideologische discussies vergen natuurlijk een nader onderzoek van die historische periodes waarin de betreffende ideologieën hun praktisch beslag kregen.

Hoe kunnen we de houding van Comac dan verklaren? Daarvoor moeten we kijken naar waar de PVDA vandaan komt, aangezien zij de ideologische steunpilaar vormen voor de Comac. In een nog niet zo ver verleden zou de PVDA dit soort fronten met de “progressieve burgerij” hebben verantwoord met een theorie die ooit door Stalin werd ontworpen, namelijk de Volksfronttheorie. Na de overwinning van Hitler in Duitsland, in 1933, schakelde Stalin over naar de idee dat er in de strijd tegen extreemrechts moest worden samengewerkt met zgn. progressieve kapitalisten. De Russische marxist Trotsky, die zich van meet af aan tegen de stalinistische dictatuur had verzet, ging in tegen die idee. Reeds voor de machtsovername door Hitler had hij erop gewezen dat enkel een front van arbeiderspartijen het fascisme kon stoppen. Een samenwerking met burgerlijke partijen, op een moment dat het kapitalisme in crisis zat, was een valstrik waardoor geen sociale eisen konden worden gesteld. Trotsky noemde het Volksfront dan ook een “stakingsbrekende samenzwering”. Enkel een strijdbaar alternatief, waarbinnen het perspectief van een andere socialistische maatschappij naar voren kon worden gebracht, kon het fascisme verslaan.

Als er vandaag minder openlijk met het Volksfront wordt uitgepakt: de achterliggende klassensamenwerking blijft dezelfde. Comac vergeet dat door je te verbinden met de zgn. “progressieve krachten van de burgerij”, je jezelf distantieert van de meest vooruitstrevende en strijdbare lagen in de maatschappij. Zij willen zich immers niet met om het even wie verbinden, en gaan op deze manier geen steun geven aan deze strijd.

De PVDA probeert zich de laatste periode minder radicaal op te stellen, en zegt dat ze gebroken heeft met de grote ideologieën uit het verleden. De periode waarin de voorloper van de PVDA, AMADA, de arbeiders opriep om hun vakbonden te verlaten en rode vakbonden op te zetten, ligt gelukkig achter de rug. Fidel Castro is niet langer “het vijfde wiel aan de wagen van het sociaal-imperialisme”. De PVDA zeult niet langer met de portretten van Ceaucescu, Milosevic en Saddam Hoessein en zal het er vandaag hopelijk mee eens zijn dat Pol Pot een massamoordenaar was en zijn regime een verschrikking. Als de PVDA daarmee gebroken heeft, kunnen we dat enkel toejuichen. We moeten helaas vaststellen dat de PVDA niet alleen met deze verschrikkelijke karikaturen van socialisme heeft gebroken, maar meteen ook met het socialisme zelf. Ze wil voortaan naar eigen zeggen een linkse populistische oppositie uitbouwen, die zelfs niet langer het principe van de vrije markt in vraag stelt, maar vindt dat er hier en daar wat moet worden bijgeschaafd. We hopen dat het hier om een verspreking gaat. Illusies in populisme, het voorstellen van valse éénvoudige oplossingen voor ingewikkelde problemen, hebben van de arbeidersbeweging telkens weer een hoge prijs gevergd. Ongeacht of dat populisme nu van links of van rechts kwam. Het is per definitie zand strooien in de ogen van de massa’s en hen daardoor verblinden voor de echte uitdagingen.

De PVDA stelt dat ze niet langer een stalinistische of maoïstische partij is, maar ze draagt er nog wel de tradities – hoewel minder openlijk – van met zich mee (zie verder in deze brochure). Dit uit zich nog steeds in haar politieke strategieën en, in dit geval, het vormen van fronten op een opportunistische, niet-principiële basis. In de plaats van een links platform te bediscussiëren met ALS koos de Comacleiding ervoor om te gaan voor een samenwerking met organisaties die het besparingsbeleid ondersteunen. Daarbij probeerde ze zich in de positie van apolitieke arbiter van de eenheid te maneuvreren. Vergelijk die methode met de benadering door ALS en LSP van eenheidsfronten, telkens strevend naar een principieel minimumplatform rond een kern van gemeenschappelijke eisen, daarbij openlijk onze ideeën verdedigend op een vriendschappelijke manier zonder ze te verstoppen en het recht verdedigend van elke component om zijn eigenheid te behouden naast het gemeenschappelijke eisenplatform.

Deze tactieken en methodes van Comac uiten zich niet enkel op het vlak van de strijd tegen extreemrechts. Om een aanvaardbare partner te kunnen zijn voor VVS (Vlaamse Vereniging voor Studenten) gaan vele Comacleden zich inschakelen in VVS en slikken ze elke kritiek in. Op deze manier krijgen ze misschien (delen van) VVS wat mee in de strijd rond onderwijs, maar dan wel rond zo’n zwak programma dat je er geen enkele student meer warm voor krijgt. Het afzwakken van het programma verhindert de rechtervleugel binnen de studentenbeweging overigens niet om VVS te blijven boycotten. In de plaats van zich op basis van een zeer gematigd platform in de structuren in te passen, denken wij dat het beter is aan de universiteit, hogeschool of op je werk te proberen een krachtsverhouding uit te bouwen door politieke discussie en actie, op basis waarvan men je gewoon niet aan de kant kan schuiven.

 

Welk soort actie?

Ook de actiemethode is van belang. Comac wil samen met hun platform optredens organiseren, een aantal dagen voor de betoging van de NSV zelf. Dit doen ze volgens hen om geweld te vermijden. Wij denken dat het cruciaal is op de avond van de NSV-betoging zelf een actie te organiseren. Dit wil echter nog niet zeggen dat we oproepen voor een gewelddadige actie, zoals de Comac het voorstelde. We proberen voor de betoging een brede eenheid op te zetten, samen met alle krachten die willen strijden voor een links alternatief als dam tegen de groei van extreemrechts. Jammer genoeg zijn er steeds groepen die menen dat een ludieke of symbolische actie beter zou zijn omdat een betoging een risico op geweld vormt. Wij hebben op zich geen probleem met het oplaten van ballonnen, het organiseren van optredens en andere ludieke acties, maar daarmee zet je geen druk op de haatmars van de NSV door de Leuvense wijken. Bovendien kunnen rondhangende racisten Leuven onveilig maken voor iedere linkse, migrant, holebi of andersdenkende.

Het argument dat er in de marge van manifestaties groepjes betogers kunnen overgaan tot vernielingen, kan niet beantwoord worden door geen betogingen te organiseren. Dat zou het voor gemaskerde provocateurs van de racisten of zelfs de politie maar al te gemakkelijk maken. Betogen is een actiemethode die doorheen de geschiedenis van de arbeidersbeweging een belangrijke rol heeft gespeeld in het versterken van collectieve actie en solidariteit. Dat is meteen ook de reden waarom wij een probleem hebben met individuele vernielingen die de solidariteit onder betogers ondermijnen en bovendien een uitbreiding van de actie verhinderen.

Met een betoging tegen een extreemrechtse optocht als de NSV-betoging willen we ook duidelijk maken hoe geïsoleerd de steun is voor dit soort organisaties. Ondanks het electorale gewicht van het Vlaams Belang en de middelen (onder meer voor propaganda, maar ook bijvoorbeeld voor de organisatie van een ordedienst rond Voorpost van Luc Vermeulen), zijn er ieder jaar tot vijf keer meer antifascisten die betogen. De NSV-betoging bestaat dan vooral uit leden van organisaties als Voorpost en het VB, met opvallend weinig studenten.

Door op dezelfde avond een tegenbetoging te houden, tonen we de krachtsverhoudingen op het terrein en beperken we de ruimte die de NSV-betogers krijgen. Om aansluiting te zoeken en te vinden bij een breder gesteund verzet tegen extreemrechts onder de Leuvense studenten en stadsbewoners, is het van belang dat de betoging vreedzaam verloopt. Wij willen immers dat de politieke boodschap, de nood van een linkse oppositie tegen het asociale beleid, centraal staat en wordt begrepen door de arbeiders en jongeren die we bereiken met de betoging.

 

Programma en methode: theoretische achtergrond van de meningsverschillen

Wij denken dat de verschillen in politieke benadering tussen Comac en ALS hun oorsprong vinden in een verschillend programma en het al dan niet werken met uitbediscussieerde perspectieven en een overgangsbenadering om bredere lagen te bereiken. We denken dat het meer en meer laten wegvallen van de revolutionaire aspecten in het programma van de PVDA hier een belangrijke rol in speelde. Van een stalinistisch programma is de PVDA meer en meer geëvolueerd naar een programma dat “haalbaar” en “realistisch” moest zijn voor bredere lagen, en voor de partijen waar ze blijkbaar in zee mee wil gaan. Dit in tegenstelling tot een methode die het inzicht van brede lagen van de arbeidersklasse probeert aan te scherpen door minimumeisen te verbinden met overgangseisen. Dat wil zeggen: eisen die botsen met de logica van het kapitalisme en de brug maken naar de nood van een socialistische samenleving.

Er begint meer en meer een kloof te groeien tussen het minimumprogramma van de PVDA, eisen die het kapitalisme op zich niet in vraag stellen, en het maximumprogramma, wat in woorden nog steeds het streven naar een “socialistische samenleving” is. De methode van de PVDA doet vandaag een beetje denken aan de sociaaldemocratie van voor de Eerste Wereldoorlog: reformistisch in het formuleren van de alledaagse eisen, waarbij de band met de socialistische omvorming van de maatschappij in de mist van de geschiedenis dreigt te verdwijnen. We zullen verder in de tekst uitleggen waarom we het niet eens zijn met deze manier van het formuleren van je programma. Maar allereerst willen we ingaan op wat naar ons oordeel een verkeerde evaluatie was van de ervaring met het stalinisme in Rusland, het Oostblok, en China. We denken dat een correcte analyse van het stalinisme noodzakelijk is om op een succesvolle manier brede lagen van de bevolking te winnen voor een revolutionair-socialistisch programma.

 

Wat was het stalinisme? Rusland en het voormalige Oostblok

De PVDA en de voorgangers van het huidige Comac, zoals MLB (Marxistisch Leninistische Bond, waar huidig PVDA-voorzitter Peter Mertens als student lid van was), hebben Stalin en zijn regime steeds met hand en tand verdedigd. Wie vanuit een marxistisch standpunt kritiek uitte op de bureaucratische dictatuur onder Stalin en zijn opvolgers werd door de PVDA afgedaan als “contrarevolutionair”, “CIA-agent”, “Trotsky-fascist” (in jaren ’30-stijl), “sociaal-democraat”, en meer van dat fraais. Vandaag erkent de PVDA wel dat er “fouten” werden gemaakt onder het stalinisme, maar die fouten worden jammer genoeg niet verklaard. De PVDA heeft de les getrokken dat het stalinisme en maoïsme niet te verkopen vallen bij arbeiders en jongeren, alhoewel veel van de oude analyses onderhuids, minder openlijk, nog steeds doorklinken. Maar hoe is het in Rusland dan zover kunnen komen? Waarom verviel de eerste arbeidersstaat tot een vicieuze, totalitaire dictatuur, weliswaar op basis van een economie die steunde op een genationaliseerde industrie? Vandaag dreigt de PVDA de idee van een socialistische maatschappij te begraven, omdat ze nooit een afdoend antwoord op deze vraag heeft gegeven.

De Oktoberrevolutie in Rusland in 1917 was de eerste socialistische omwenteling op nationaal vlak. Daarvoor had de arbeidersbeweging de ervaring van de Parijse Commune gehad, in 1871, waaruit Marx zijn voorwaarden voor arbeidersdemocratie afleidde. De Parijse Commune was de “eindelijk ontdekte politieke vorm” waaronder de emancipatie van de arbeidersklasse zich kon voltrekken. Heel concreet betekende dit: vrije verkiezingen voor raden van arbeidersvertegenwoordigers, permanente afzetbaarheid van verkozenen (als ze hun beloften niet nakwamen), vertegenwoordigers die niet meer verdienen dan het gemiddelde arbeidersloon, om zo de vorming van een bevoorrechte groep te verhinderen. En daarnaast: de vervanging van een bureaucratisch repressieapparaat door het gewapende volk onder de politieke controle van de verkozen arbeidersvertegenwoordigers.

De Russische revolutie breidde dit “experiment” met arbeidersdemocratie uit naar het niveau van een heel land. Reeds tijdens de revolutie van 1905 groeide uit de stakingscomités in de fabrieken een veel bredere, verkozen politieke vertegenwoordiging van de arbeiders. Ruwweg per 500 arbeiders in een bedrijf – de fabrieken waren betrekkelijk groot in Rusland – of per soldatengarnizoen, werd er een vertegenwoordiger verkozen voor de centrale Sovjet of arbeidersraad van de stad. De Sovjet van Sint-Petersburg was in staat om op deze basis 100.000-en arbeiders onder haar vaandel op de been te brengen. Het ging om een brede arbeidersvergadering, die de reële stem van de massa’s vertolkte en het embryo vormde van een nieuwe staatsmacht, een arbeiders- en boerenregering.

Tijdens de revolutie van 1917 werd dit Sovjetsysteem, van verkozen arbeidersraden in de belangrijkste steden, de voornaamste uitdager van de zelfbenoemde en prokapitalistische Voorlopige Regering. De burgerij in Rusland wilde de slachting van de Eerste Wereldoorlog niet stopzetten. Alle ontberingen en miserie gingen gewoon verder, hoewel de monarchie en de tsaar uit hun macht werden ontzet. De burgerij slaagde er niet in om de voornaamste sociale kwesties op te lossen: de oorlog stopzetten, het land verdelen onder de boeren, het recht op zelfbeschikking verlenen aan de door de tsaar onderdrukte naties, de 8-urendag doorvoeren met behoud van loon voor de arbeiders,… Zelfs de democratische verkiezing van een Grondwetgevende Vergadering werd op de lange baan geschoven.

Het probleem was dat de gematigde socialistische partijen die aanvankelijk de arbeiders- en soldatenraden domineerden, de mensjevieken en de sociaal-revolutionairen, fundamenteel geen alternatief boden op de Voorlopige Regering. Ook zij wilden alle sociale kwesties uitstellen tot na de oorlog. Ze traden zelfs toe tot de burgerlijke Voorlopige Regering. De mensjevistische leiding vertegenwoordigde een trend binnen de arbeidersbeweging die het streven naar een socialistische revolutie naar de verre toekomst wou verschuiven. Rusland diende, na de ineenstorting van de feodale dictatuur, eerst een kapitalistische ontwikkeling te kennen. Dat vooruitzicht bracht deze partij tot samenwerking met de burgerij, een verzaken aan de eisen van de arbeiders en onderdrukten, en uiteindelijk – voor veel mensjevieken – samenwerking met de binnenvallende Witte Legers na de Oktoberrevolutie.

De Sociaal-Revolutionairen waren een boerenpartij, geleid door een politiek inconsistente plattelandsintelligentsia. In de loop van 1917 splitsten de SR’s langs klasselijnen. De rijkere delen vonden aansluiting bij de burgerij en de gewelddadige reactie. De linkervleugel koos voor samenwerking met de bolsjevieken in de eerste, democratisch verkozen Sovjetregering na de Oktoberrevolutie.

De bolsjevieken onder leiding van Lenin, vanaf de zomer van 1917 vervoegd door een arbeidersgroep rond Trotsky, brachten de slogan naar voren van “Alle macht aan de sovjets”, gekoppeld aan de eis van “Land, brood en vrede”. Vanwege het overgaan van de gematigde mensjevieken en sociaal-revolutionairen naar het kamp van de burgerij, kregen de bolsjevieken steeds meer stemmen achter zich in de verkiezingen voor de arbeiders- en soldatenraden. Na de zomer van 1917 hadden ze in de belangrijkste Sovjets een meerderheid achter zich. Dit was het gevolg van geduldig discussiëren met de massa’s en het in de praktijk aantonen dat enkel een marxistisch programma een uitweg uit de crisis kon bieden.

De bolsjevieken werden voortgestuwd door de massa’s, groeiden uit tot massapartij, en stuwden door hun richtinggevende slogans en ordewoorden diezelfde arbeiders, jongeren en soldaten naar de machtsovername van Oktober 1917. Daarbij maakten ze steeds een handige overgang van minimumeisen naar overgangseisen, en lieten ze nooit na om de noodzaak van een socialistische samenleving te benadrukken. De Oktoberrevolutie was geenszins een “staatsgreep” van een kleine minderheid, zoals de burgerlijke propaganda ons wil inprenten. Het was de logische uitkomst van de politisering en activiteit van de massa’s, wat z’n uitdrukking vond in de massaorganen van de arbeiders en soldaten – de Sovjets. Het ging om de meest democratische en flexibele vorm van politieke organisatie die ooit in de geschiedenis had bestaan. Vandaar dat er in de burgerlijke geschiedenisboekjes zelden in detail over wordt uitgewijd. De verkozen arbeidersraden waren de ontbrekende schakel tussen het afgeleefde, burgerlijk-parlementaire stelsel en de invoering van een nieuwe, hogere maatschappijvorm, gebaseerd op het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen.

De Oktoberrevolutie viel samen met het tweede Sovjetcongres, dat de machtsovername door de arbeiders- en soldatenraden democratisch legitimeerde. De eerste Sovjetregering was overigens een coalitie van bolsjevieken en linkse sociaal-revolutionairen. Ook hier wordt in de burgerlijke geschiedschrijving zelden een boom over opgezet: onze hooggeleerde professoren houden liever de mythe in stand dat Lenin, Trotsky en marxisten in het algemeen streven naar een totalitaire eenpartijstaat. Een grove verdraaiing van het reële standpunt van marxisten.

In tegenstelling tot de “uitzonderlijke rol” die Stalin zich later toebedeelde in de geschiedenisboeken van de Sovjetunie, was zijn bijdrage in de heroïsche periode van de Russische revolutie eerder van tweede orde. Het is pas met de nederlagen van de internationale revolutie en de stappen terug in Rusland zelf, dat Stalin meer en meer op de voorgrond treedt. Hoe meer de bureaucratische aspecten van de geïsoleerde arbeidersstaat van ondergeschikt tot steeds meer dominant worden, hoe meer de arbeiders zelf uit het beleid worden weggedrukt, hoe zichtbaarder de figuur van Stalin wordt. Maar hoe kon de jonge arbeidersstaat in de loop van de jaren ’20 tot een bureaucratische, totalitaire dictatuur verworden? Welke sociale processen vertegenwoordigden de politieke stromingen rond de figuren van Stalin en Trotsky? Welke tegengestelde maatschappelijke belangen gingen ze vertegenwoordigen? Want een kwestie van individuen was het zeker niet.

Marxisten hebben er steeds op gewezen dat socialisme als wereldsysteem een alternatief moet bieden op het kapitalisme. Het kan niet beperkt blijven tot één land. Laat staan, zo wezen de Russische revolutionairen Lenin en Trotsky erop, een in 1917 nog economisch en cultureel achtergebleven land als Rusland. Het kapitalisme zorgde voor een noodzakelijke ontwikkeling van de productiekrachten gedurende een bepaalde historische periode (die vandaag voorbij is). Het vestigde zichzelf als wereldsysteem. Om te kunnen “overleven” stelden de bolsjevieken steeds dat de Russische revolutie een uitbreiding moest kennen naar de meer ontwikkelde, geïndustrialiseerde landen. Door het mislukken van de revolutionaire golf op het einde van WOI, door het verraad van de sociaaldemocratie in bijvoorbeeld de Duitse revolutie en bij gebrek aan ervaring van de nog jonge revolutionaire krachten, bleef Rusland geïsoleerd achter. Meer dan 20 buitenlandse legers hadden geprobeerd om de democratisch verkozen Sovjetregering omver te werpen, tijdens de burgeroorlog van 1918-1923. Uiteindelijk mislukte die poging omdat de bolsjevieken, zelfs onder de boeren die zwaar leden onder de condities van schaarste en ontbering, nog steeds stonden voor de afschaffing van het grootgrondbezit en het kapitalisme. De burgerlijke en feodale reactie had enkel een terugkeer naar de oude orde te bieden. Geen parlementaire republiek, maar een Pinochetachtige militaire dictatuur zou het gevolg zijn geweest. Dat verschil tipte het voordeel in de richting van de revolutionaire socialisten.

Maar de Sovjetunie die in de jaren ’20 overeind bleef was een arm en grotendeels verwoest land. Veel van de meest bewuste arbeiders waren gestorven in de burgeroorlog. De Sovjets waren door de algemene mobilisatie ter verdediging van de arbeidersstaat, en als gevolg van de dagelijkse strijd om te overleven, uitgehold. Een oude laag van functionarissen, die dikwijls reeds onder de tsaar de administratie beheerde, maakte van die verzwakking van de werkende klasse gebruik om de Communistische Partij binnen te dringen. De opkomende bureaucratie begon steeds grotere delen van de partij te domineren. Deze kleinburgerlijke reactie vond zijn uitdrukking in Stalins theorie van het “socialisme in één land”, uit 1924. Begin 1924 was Lenin gestorven. Na zijn dood zou Stalin zich meer en meer op deze nieuwe laag van partijbureaucraten baseren om zijn macht te vestigen. Trotsky riep op voor een herstel van het recht op kritiek, van de partijdemocratie, en tegen de stalinistische dwingelandij en intimidatie die tussen 1917 en 1923 nooit deel hadden uitgemaakt van de interne partijcultuur. De uitputting van de sociale krachten in de maatschappij had zich jammer genoeg al ver doorgezet. Trotsky beschikte daardoor niet over de krachtsverhouding om de bureaucratie opzij te zetten. Stalin maakte komaf met alle elementen van arbeidersdemocratie die nog waren overgebleven, voerde terug de rangen in in het leger, schafte de maximale loonspanning af,… Kortom: tegen de jaren 1930 was een regime gevestigd dat in niets, behalve nog de economische basis van het regime – de genationaliseerde economie, herinnerde aan de principes en doelstellingen van de arbeidersstaat vlak na de Oktoberrevolutie van 1917.

Trotsky analyseerde, op een marxistische manier, de degeneratie van de Sovjetunie tot een bureaucratisch misvormde arbeidersstaat. De fundamentele reden daarvoor was het isolement van de revolutie in een industrieel en cultureel achtergebleven land. Op die basis was het niet mogelijk stabiele sociale relaties te ontwikkelen: getuige de gedwongen collectivisering van de landbouw onder Stalin, de politiedictatuur, de vervolging van andersdenkenden, etc. Trotsky stond vanaf de jaren ’30 voor een programma van politieke revolutie om opnieuw de sovjet- of radendemocratie in te voeren, vanzelfsprekend met het behoud van de geplande en genationaliseerde economie. Hij koppelde dit aan het perspectief van een internationale revolutie om de geplande economie op een evenwichtige manier te kunnen uitbouwen, in samenwerking met de arbeidersklassen van de meer ontwikkelde landen.

De wens van de stalinistische bureaucratie was om rustig te genieten van de eigen voordelen – van de luxewoningen tot de opgeblazen salarissen – en niet teveel afgeleid te worden door de uitbouw van revolutionaire partijen in het buitenland. De Comintern degradeerde van een wereldpartij in wording, tot een verlengstuk van de zigzagpolitiek van de bureaucratie en een instrument voor de verdediging van het socialistische “vaderland”, Rusland. In Engeland koos de stalinistische elite voor samenwerking met de lokale vakbondsbureaucratie, die de algemene staking uit 1926 zou uitverkopen. In China werd, tijdens de massale bewegingen van 1925 tot 1927, de nog jonge Communistische Partij door de Comintern onder druk gezet om een “front” aan te gaan met de burgerlijk-nationalistische partij, de Kwomintang, waarin de CP zich moest oplossen. De Kwomintang zou de vakbonden en de arbeiders met geweld onderdrukken, eens ze ontdekte dat haar conflict met de eigen uitgebuite klassen groter was dan dat met het Westerse imperialisme. Met de crash van 1929 maakte Stalin een ultralinkse draai en verwierp hij in Duitsland een arbeiderseenheidsfront tussen de communistische KPD en de sociaaldemocratische SPD, tegen Hitler en het oprukkende fascisme. Samen met het verraad van de sociaaldemocratische leiders leidde dit tot de vernietiging van de best georganiseerde arbeidersbeweging in de wereld, de Duitse, zonder dat er een reële strijd tegen de fascisten werd geleverd.

Kortom: de stalinistische elite, die geen stabiele sociale basis had maar parasiteerde op de geplande economie in haar eigen belang, zwalpte van opportunisme naar ultralinkse standpunten, telkens met verschrikkelijke nederlagen voor de arbeidersbeweging tot gevolg. Tijdens de Spaanse revolutie van de jaren ’30 saboteerden de stalinisten bewust de massabeweging van de Spaanse arbeiders en arme boeren. Dit was zowat de laatste kans om het fascisme te verslaan en een nieuwe Wereldoorlog te vermijden. De stalinistische CP en Stalins agenten in Spanje vervolgden de trotskisten en de meest strijdbare arbeiders, uit vrees dat een echt democratisch en socialistisch Spanje een enorme echo zou vinden in de gebureaucratiseerde Sovjetunie. De fascist Franco overwon en enkele jaren later dompelde Hitler de wereld onder in een nieuwe Wereldoorlog. Voor fouten in programma, strategie en tactiek betalen de arbeiders en jongeren steeds cash in de praktijk.

 

China en het maoïsme

De PVDA en haar verwante organisaties traceren hun oorsprong tot mei ’68 en de illusies die destijds bij een deel van de beweging bestonden in het Chinese stalinisme, of maoïsme. Het was de tijd van de “Culturele Revolutie”, in wezen een fractiestrijd binnen de Chinese bureaucratie. De maoïstische fractie trachtte het ongenoegen over de heersende elite als geheel af te leiden naar de excessen van bepaalde bureaucratische elementen, die dienden als zondebok voor het hele systeem. Dit was vooral bedoeld om hun eigen positie binnen de gevestigde elite te verbeteren: ze wilden zeker geen systeem van arbeidersdemocratie invoeren.

Reeds voor hij aan de macht kwam, in 1949, was Mao een bewuste stalinist. Na de nederlaag van de arbeidersrevolutie van 1925-27 trokken Mao en de communisten zich terug op het Chinese platteland. In de plaats van zich op de strijd van de arbeidersbeweging te baseren, aan het hoofd van alle onderdrukten, werd nu de guerillastrategie naar voren geschoven als te volgen model. Niet voor niets hadden Lenin en Trotsky, en Marx zelf natuurlijk, er steeds op gehamerd dat de arbeidersklasse de enige klasse is die op basis van haar plaats in de productie van nature neigt naar een socialistisch bewustzijn. Eens de strijd ontwikkelt tot een bepaald niveau, streven arbeiders ernaar om gemeenschappelijk de machines, gebouwen, grondstoffen, etc. in bezit te nemen. Individueel zouden ze dat overigens niet kunnen. Kapitalistische productie is per definitie sociale productie, waarbij de productie-eenheden niet meer door één of enkele individuen in gang kunnen worden gezet. Bij een individuele boerenfamilie onder het Russische of het Chinese half-feodalisme was de situatie anders. Boeren zijn kleine bezitters die van nature streven naar het zelf bewerken van de grond met hun familie, en het onteigenen van de lokale grootgrondbezitter. Rijkere boeren kunnen zich loonarbeid aanschaffen en leunen ideologisch nauw aan bij de kapitalisten. Arme boeren moeten zien te overleven op hun stukje grond en de handel die ze op die basis kunnen drijven. Dat wil zeggen: marktrelaties blijven bestaan. Dus ook de competitie tussen de boeren en hun onvermijdelijk uiteenvallen in een rijke laag kapitalistische grondbezitters langs de ene kant, en een verpauperde laag kleine boerenfamilies langs de andere kant. De Russische marxisten beschouwden de boerenbeweging als een hulpmiddel voor de centrale strijd tussen de arbeiders en kapitalisten in de steden, en niet omgekeerd. Lenins positie was er een van “land aan de boeren”, wat het grootgrondbezit en dus de sociale basis van het tsarisme brak. Tegelijk wou hij de individuele boeren overtuigen om samen te werken in veel productievere, democratisch georganiseerde landbouwcollectieven. Dit moest ondersteund worden door kredieten en machines vanwege de arbeidersstaat (een project dat vanzelfsprekend ondermijnd werd door de buitenlandse invallen in de jonge Sovjetstaat).

Een guerrilla is een militaire vorm van organisatie en dus per definitie strak hiërarchisch georganiseerd. Er was geen democratische discussie en controle van onderuit op de leiding. Ook niet binnen de maoïstische guerilla, die al voor de machtsovername van 1949 gekenmerkt werd door personencultus, zuivering van politieke dissidenten, etc. Het land werd wel verdeeld onder de boeren, maar de “plattelandssovjets” waren zeker niet democratisch verkozen. Ze werden in samenspraak met de guerilla samengesteld uit dorpsnotabelen, “communisten” en soms ook kleine handelaars. Het totale diskrediet van de burgerlijke dictatuur in China in de jaren 1930 en ’40 zorgde voor een immens vacuüm. Dit werd opgevuld door Mao’s guerilla, die wel massale steun had bij de bevolking in de omverwerping van de oude orde, maar zonder het element van democratische controle dat wel had bestaan tijdens de Russische revolutie. Dit in de vorm van democratische verkozen raden van arbeiders en soldaten, de Sovjets. Mao kwam met zijn guerillaleger de steden binnen en onderdrukte elke onafhankelijke beweging van de arbeiders. De burgerij had hij eerst voorgespiegeld dat hij streefde naar een “nationaal-democratische revolutie” en de instelling van een gemengde economie. Mao stelde echter vast dat China sociaal niet kon ontwikkelen op deze manier. Daarop vestigde de CP een klassiek stalinistisch regime, met de guerillaleiding die aan het hoofd van de maatschappij kwam. Mao was een bonapartist die, balancerend tussen de klassen, een regime installeerde naar het model van stalinistisch Moskou.

Dit alles in tegenstelling tot een revolutie waarin de arbeidersbeweging de centrale rol speelt. De politieke methode van de arbeidersklasse, in haar beste tradities, is er een van democratische discussie over de weg vooruit in de vakbonden, verkozen stakingscomités en arbeidersraden. Het gaat om een massastrijd onder controle van de massa’s zelf, toegelaten door het feit dat de werkende klasse samengesmeed wordt door een gemeenschappelijke ervaring in de fabrieken en op de werkvloer. In China heeft, in tegenstelling tot Rusland, nooit arbeidersdemocratie bestaan. Het was van meet af aan een bureaucratisch misvormde arbeidersstaat, wat een politieke revolutie noodzakelijk maakte tegen de stalinistische elite die de macht in handen nam. De afschaffing van het kapitalisme en het feodalisme in China was progressief en historisch van groot belang. Het liet sociale vooruitgang toe op het vlak van onderwijs, gezondheidszorg, een stijgende levensverwachting,… Marxisten waarschuwden echter op voorhand dat Mao geen echt socialisme maar een stalinistische karikatuur ervan zou vestigen, met alle monsterlijkheden vandien. Jammer genoeg is dit perspectief ook uitgekomen, met tal van voorbeelden van bureaucratische willekeur, onderdrukking, wanbeheer, etc. Een geplande economie heeft arbeidersdemocratie nodig zoals het menselijke lichaam zuurstof nodig heeft.

 

De val van het stalinisme: welke lessen trekken?

Trotsky stelde in de jaren ’30 reeds: ofwel vindt er een politieke revolutie plaats tegen de stalinistische elite, ofwel bestaat op termijn het gevaar dat de bureaucratie zichzelf omvormt tot een nieuwe kapitalistische klasse. Dit is precies wat er gebeurde nadat de Sovjetunie, vanaf de jaren ’70, in een crisis terechtkwam. Zolang hoofdzakelijk de zware industrie moest worden ontwikkeld, moest Rusland in de jaren ’50 en ’60 niet onderdoen voor de groeicijfers in de VS. Maar op het moment dat moest worden overgeschakeld naar een moderne economie, dat ook meer rekening moest worden gehouden met de consumentenbehoeften, botsten de centrale planners in het Kremlin op hun limieten. Enkel de massale inspraak en betrokkenheid van de werkende bevolking zelf – de economische doelstellingen besprekend, controlerend, en eventueel aanpassend – kon een uitweg uit deze impasse bieden. Dat was natuurlijk geen optie voor de heersende kaste, die niet bereid was om haar privileges op te geven. Onder Jeltsin maakten de stalinisten een beslissende draai naar de invoering van een kapitalistische markteconomie, met zichzelf in de rol van de nieuwe kapitalisten.

In de brede bewegingen tegen het stalinisme in het voormalige Oostblok zag de toenmalige PVDA enkel de hand van de CIA, de Amerikaanse veiligheidsdienst. Net zoals de onrusten vandaag in Tibet, tegen het onderdrukkende centrale Chinese gezag, ook nog steeds het werk van “CIA-agenten” blijken te zijn. De “-ismen” worden vandaag wel afgezworen, maar de “rol van de CIA” in het verklaren van sociale processen lijkt ook bij de “moderne PVDA” een spijtige constante te blijven.

De LSP onderscheidde tijdens de val van het stalinisme de oprechte pogingen van bijvoorbeeld de Oost-Duitse massa’s om tot een meer “democratisch systeem” te komen, van de pogingen van Westerse partijen en politici om het kapitalisme terug in te voeren. Dit laatste, zo waarschuwden we, zou onvermijdelijk leiden tot een uitverkoop van de gemeenschappelijke eigendom en een massale verspreiding van de armoede. Jammer genoeg bestonden er geen revolutionaire partijen die in deze bewegingen konden tussenkomen om een programma van arbeidersdemocratie naar voren te brengen, met het behoud van de geplande economie. De burgerlijke politici en hun propaganda vulden dit vacuüm op en het kapitalisme werd opnieuw ingevoerd. Het resultaat waren kleine oases van extreme rijkdom, in Rusland en het voormalige Oostblok, die contrasteren met een groeiende poel van armoede en sociaal verval. In de huidige economische crisis staan landen als Hongarije, de Baltische staten,… als eerste op de lijst om het reeds failliete Ijsland te vervoegen. De ex-stalinistische staten zouden niet kunnen opklimmen tot een westers niveau, zoals de marxisten waarschuwden, maar eerder op Latijns Amerika beginnen lijken.

Wat is vandaag de analyse van de PVDA omtrent het stalinisme? “Wij zijn geen stalinisten en wij zijn geen maoïsten,” zegt voorzitter Peter Mertens in Knack (11/2/2009). En verder, in hetzelfde interview: “Zijn er misdaden gebeurd onder Stalin en onder Mao? Jazeker. Absoluut. Ik heb vraagtekens bij wat er allemaal in China en in de Sovjet-Unie is gebeurd. Maar ik zal mij niet laten verleiden tot platitudes waarin alles zwart of wit is. Er is ook grijs. Zijn er dan geen mooie dingen gebeurd onder het socialisme?” Wij denken dat dit niet volstaat als analyse van de brutale, totalitaire eenpartijstaat die het stalinisme was. Deze benadering biedt geen enkele verklaring voor de misdaden van Stalin en Mao. Hoe is het mogelijk dat onder het zogenaamde “socialisme” zo’n misdaden – de goelag, de onderdrukking van vrije discussie en debat, de moorden op dissidenten, de ontworteling en deportatie van hele volkeren – zelfs maar konden plaatsvinden? Moeten arbeiders en jongeren volstaan met de wollige, nietszeggende frase dat “niet alles zwart of wit is, maar ook grijs”? Volgens ons hadden we hier niet te maken met een gezonde arbeidersstaat, maar met een bureaucratische dictatuur die omver moest worden geworpen om zelfs maar de eerste stappen in de richting van het “socialisme” te kunnen zetten. De PVDA heeft helaas nooit een klasseanalyse, op basis van de tegengestelde materiële belangen tussen verschillende lagen en klassen in de maatschappij, van het stalinisme gemaakt. In de plaats van de echte lessen te trekken, dat er nood was aan arbeidersdemocratie, zegt de PVDA dat “ze geen blauwdruk heeft”. De reële ervaringen met arbeidersdemocratie tijdens de Russische revolutie, de Parijse Commune, elementen daarvan tijdens Mei ’68 in Frankrijk, de Portugese Anjerrevolutie,… worden daarmee onder de mat geveegd.

En hoewel de PVDA officieel geen steun meer geeft aan “Stalin of Mao” kan de Chinese Communistische Partij, die al een tijdje het kapitalisme helpt herinvoeren in China, nog wel rekenen op de verdediging van de PVDA. De laatste 10 à 15 jaar werden voormalige staatsbedrijven massaal geprivatiseerd in China. Arbeiders worden er voor een hongerloon aangeboden aan de multinationals. In de huidige economische crisis, die ook China sterk raakt, gingen reeds 10.000-en bedrijven overkop en werden miljoenen Chinezen werkloos. Dat China zo snel werd geraakt door de crisis van het wereldkapitalisme is een aanwijzing van haar toegenomen integratie en afhankelijkheid van dat kapitalisme.

China is één van de landen met op sociaal vlak een erg explosieve situatie. Toch vrezen we dat de PVDA aan de andere kant van de barrière zal eindigen: aan de kant van het regime, dat bewegingen van arbeiders, arme boeren en jongeren zal proberen te onderdrukken. Dit is immers wat de PVDA schreef over de invoering van marktelementen in China: “Om een lang en ingewikkeld verhaal kort te maken: het Chinese socialisme heeft vanaf 1978 een groot deel van de economie (tijdelijk) geprivatiseerd. Het kapitalisme is nu éénmaal efficiënter en meer aangewezen voor individuele en kleinschalige productie en diensten. (…) De staat hield alle sleutelsectoren en de grootschalige productie in handen en de KP behield het monopolie op de politieke en militaire macht.” We denken niet dat deze lofzang op “marktefficiëntie” door de Chinese arbeiders en boeren zo zal worden aangevoeld. Hoewel het juist is dat de stalinisten in veel bedrijven nog controle proberen uit te oefenen, worden die bedrijven wel meer en meer volgens marktprincipes gerund, ten koste van de arbeiders. Volgens de PVDA trok het regime na de onderdrukking van de opstand op het Tienanmen-plein in 1989 – die onderdrukking werd overigens ten volle ondersteund door de PVDA – de volgende conclusie: “We kunnen het kapitalisme alleen vermijden als we veel meer aandacht besteden aan de politiek-ideologische vorming van de partij en de bevolking. De eclatante resultaten hiervan kan men vandaag zien in de eenheid van het volk rond de kwestie Tibet en de enorme solidariteit rond de aardbeving.” (Achter het China-debat: Het ongenoegen van de multinationals, artikel op PVDA-website, 13/8/2008) De “eenheid van het volk rond de kwestie Tibet” betreft de gefabriceerde “publieke opinie” in de Chinese staatsmedia omtrent de brutale onderdrukking van de rechten van de Tibetaanse minderheid. De PVDA verwerpt in woorden “de misdaden van Mao en Stalin”, maar dat verhindert helaas niet dat soortgelijke methodes vandaag nog altijd worden goedgepraat.

 

Van stalinisme naar reformisme?

Vakbonden, nationalisaties en de “gemengde economie”

Bij gebrek aan een duidelijke analyse van wat er in Rusland, China, etc. gebeurde, dreigt de PVDA volgens ons het hele project van een socialistische omvorming van de maatschappij op te geven. In een poging om “aanvaardbaar” te klinken, wordt vandaag zelfs het kapitalisme niet meer duidelijk verworpen. In bovenstaand Knack-interview antwoordt Peter Mertens op de vraag “Aanvaardt u de markt? Of wilt u nog altijd een centrale planeconomie?” het volgende: “De markt kan blijven spelen. Maar het is niet de enig zaligmakende oplossing, dat idee is ondertussen toch als een kaartenhuisje in elkaar gestort. Wij pleiten ook niet zomaar voor een centrale planeconomie – nogmaals, we hebben geen blauwdruk.” Wij denken dat dit de deur wagenwijd openzet naar reformisme, het idee dat je het kapitalisme beetje bij beetje in sociale zin kunt hervormen. Het is niet uitgesloten dat de PVDA met dit zoeken naar de weg van de minste weerstand tijdelijk wat succes kan boeken, bijvoorbeeld op electoraal vlak. Maar partijen die zich vandaag inschrijven in een logica om het kapitalisme hier en daar wat bij te schaven, zullen – gezien de huidige crisis – zichzelf veel sneller diskrediteren dan de reformistische sociaaldemocratie vlak na de Tweede Wereldoorlog.

Het afzwakken van het programma vertaalt zich ook in een minder strijdbare opstelling, bijvoorbeeld binnen de vakbonden. Wie vandaag syndicaal actief is, wordt vaak niet alleen geconfronteerd met de “tegenwerking” van de patroon. Jammer genoeg heeft de officiële leiding van de vakbonden (ABVV en ACV) zich al te lang neergelegd bij de neoliberale logica van besparingen en privatiseringen. Tot meer dan wat stervensbegeleiding en doekjes voor het bloeden komt men dikwijls niet. Kortom: het gebrek aan politiek alternatief vanwege de nationale vakbondsleidingen – die nog steeds de banden met SP.a/PS en CD&V/cdh behouden als “politieke vertegenwoordigers” – weegt als een loden last op de brede arbeidersbeweging. Als de nationale vakbondsleiders, onder druk van de basis, een betoging of staking organiseren, dan dient dit voor de top nog veel te vaak om gewoon “stoom af te laten”. En jammer genoeg nog niet als het begin van een degelijk actieplan waarbij ook een socialistisch alternatief tegen de neoliberale eenheidsworst wordt naar voren gebracht. Als deze leiding de belangen van haar leden echt had willen verdedigen, was de armoede in België nooit gegroeid van 5% in de jaren ’80 naar 15% vandaag. Net zomin waren er dan tienduizenden jobs verloren gegaan in de (voormalige) openbare diensten.

Kortom: er is een absolute nood aan de uitbouw van een syndicale linkerzijde die de rechtse stroming binnen de vakbonden bekritiseert en een reëel alternatief, een linkse oppositie met een socialistisch programma, voor arbeiders in strijd uitbouwt. De PVDA heeft tegenwoordig, jammer genoeg, steeds meer een onkritische houding tegenover de rechtse leiding van de vakbonden. Peter Mertens: “Wij hebben lang op ramkoers gelegen met de vakbondsleiders, maar dat is ondertussen bijgestuurd. Wij verweten hen dat zij deel uitmaken van het establishment. Dat was verkeerd. (…)” (Knack, 11/2/2009). Net zoals het programma wordt afgezwakt om potentiële partners onder de burgerlijke partijen niet nodeloos voor het hoofd te stoten, zo wordt ook de vakbondsleiding onkritisch benaderd. Benieuwd hoe deze positie zal ontvangen worden bij strijdbare delegaties en militanten, die hemel en aarde moeten verzetten om iets in beweging te krijgen tegen het conservatisme van die rechtse vakbondsleiding in. In de plaats van een krachtsverhouding uit te proberen bouwen aan de basis, is de PVDA blijkbaar op zoek naar een “aanvaarding” door de bureaucratische leiding van de vakbonden. Gevreesd mag worden dat die na de hand, ook de hele arm zal willen nemen.

Dat deze tactieken onvermijdelijk een gevolg hebben op het vlak van de eisen bij sociale conflicten mag duidelijk zijn. Tijdens de recente discussie over Opel in Antwerpen stelde de PVDA voor dat de Europese regeringen de aandelen van hun General Motors-vestigingen zouden opkopen (met geld van de belastingbetaler, de arbeiders zelf moeten dus via de staat de rijke aandeelhouders vergoeden!). Joris Van Gorp: “Een genationaliseerd GM-EuroCar, onder controle van de Europese Unie, kan de daling van de productie spreiden over alle Europese vestigingen en dat eventueel gepaard laten gaan met arbeidsduurvermindering, tijdelijke werkloosheid… Alleen op die manier kan het gemeenschapsgeld ten goede komen aan het behoud van de tewerkstelling en een zinvolle productie.” (Waarom zou Europa Opel niet overnemen?, artikel PVDA-website, 10/2/2009) De neoliberale Europese Unie, verantwoordelijk voor deregulering en privatiseringen, omgevormd tot een sociale instelling? Wij dachten dat de PVDA er net als de LSP van overtuigd was dat deze neoliberale EU een deel van het probleem is, en niet van de oplossing. Volgens ons kan enkel de nationalisatie zonder schadeloosstelling, behalve van kleine aandeelhouders op basis van bewezen behoeften, een reële uitkomst bieden. Zelfs als een nationalisatie op kapitalistische basis wordt afgedwongen, dienen marxisten volgens ons te waarschuwen voor het tijdelijke karakter van die overwinning. Iets wat bij de PVDA helaas afwezig is. Enkel een nationalisatie onder arbeiderscontrole, in het kader van het streven naar een geplande economie, kan een fundamentele oplossing bieden. De PVDA lijkt zich vandaag zozeer in te spannen om niet te moeten vermelden dat “socialisme nodig is”, dat ze verstrikt geraakt in de kapitalistische logica zelf en, jammer genoeg, illusies begint te creëren in de mogelijkheid tot hervorming van dit systeem.

 

Programma en eisen

Terug naar de sociaaldemocratie? Of een marxistische overgangsmethode?

LSP denkt dat een terugkeer naar het programma van de oude sociaaldemocratie een karikatuur zou zijn van wat vandaag nodig is. Het kapitalisme wordt geconfronteerd met haar ergste crisis sinds de jaren ’30. In de VS gingen sinds december 2007 (het begin van de recessie) 4,2 miljoen jobs verloren. Dit is nu al meer dan tijdens om het even welke recessie sinds WOII. De banksector balanceert op de rand van de afgrond. Ze dreigt te bezwijken onder de schuldenberg die ze zelf hielp creëren. In de val van de banken worden niet enkel bedrijven, maar ook hele regeringen en landen meegesleurd – kijk naar wat er in Ijsland gebeurde. In België gingen in 2008 8472 bedrijven failliet. In 2009 wordt de situatie nog erger, staat nu al vast. Geert Noels van het beurshuis Petercam roept op tot de vorming van een “economisch oorlogskabinet”, om de Belgische regering te adviseren. Kortom: we zitten in een ware “systeemcrisis”, beginnen de meest nadenkende strategen van het establishment schoorvoetend toe te geven. De burgerij beseft zelf niet wat de oorzaak is van deze crisis, hoewel de groeiende populariteit van Marx’ Kapitaal haar een hint kan geven. Onvoorbereid, van de ene noodingreep naar de andere paniekmaatregel struikelend, is de heersende klasse wel glashelder over één zaak: het zullen de arbeiders en jongeren zijn die deze diepe crisis zullen moeten betalen. In de vorm van massale werkloosheid, afbraak van een reeds ondermijnde sociale zekerheid, loondalingen, eliteonderwijs,…

De arbeidersklasse moet een terugkeer naar de jaren ’30 verwerpen. We hebben eisen en een programma nodig om onze jobs, levensstandaard en rechten te behouden en uit te breiden. Voor een arbeidsduurvermindering, een 32-urenweek, met behoud van loon en bijkomende, verplichte aanwervingen. Voor de opening van de boekhouding van de banken, een opheffing van het bankgeheim en een nationalisatie van de banksector als geheel. Tegen elk ontslag, voor de nationalisatie van bedrijven die massale ontslagen of een bankroet aankondigen, onder de controle van democratisch verkozen arbeidersraden. Voor een democratisch en kosteloos onderwijs, tegen de invoering van het Angelsaksisch model van eliteonderwijs. Tegen racisme en seksisme. Voor de eenheid van studenten, scholieren en arbeiders tegen de asociale maatregelen van het kapitalisme en voor een socialistische omvorming van de maatschappij!

Enkel dit soort consequent programma, en niet de weldaden van een “gemengde economie” zoals de PVDA ze vandaag propageert, kunnen een uitkomst bieden. Noch een bloedeloos opportunisme, noch ultralinks gepredik langs de zijlijn bieden een methode om het huidige bewustzijn van arbeiders en jongeren, dat nog achterloopt op de noden van de objectieve situatie, te helpen ontwikkelen tot de nood van een socialistische samenleving. Enkel een consistente overgangsmethode, die minimumeisen verbindt met overgangseisen die de kapitalistische logica in vraag stellen, kan de massa van arbeiders en jongeren, doorheen hun eigen ervaring, overtuigen van de noodzaak van een andere, socialistische maatschappij.

De PVDA zegt dat ze vandaag meer een “bevragende dan een belerende partij” wil zijn. Maar we leven niet in een neutrale maatschappij. De heersende ideeën zijn de ideeën van de heersende klasse, stelde Marx reeds. Marxisten kunnen wel degelijk lessen trekken uit de geschiedenis en de klassenstrijd, om die vandaag in de beweging te propageren en zo de strijd vooruit te helpen. Zij het natuurlijk niet op arrogante of “belerende” manier, maar als bijdrage aan het debat. Of we het nu willen of niet: er woedt voortdurend een ideologische strijd, waar marxisten zich niet buiten kunnen of willen plaatsen. Onder impuls van de crisis beginnen steeds meer mensen kritisch te worden, en stellen velen zich vragen bij het huidige systeem. Dat is juist. Maar dat betekent niet dat er geen illusies meer bestaan in het kapitalisme en de mogelijkheid om het te hervormen. Die illusies, en een verward bewustzijn tot op zekere hoogte, zijn wellicht onvermijdelijk, als je de periode na de val van het stalinisme bekijkt.

Het ging hier om 15 tot bijna 20 jaar waarin socialistische ideeën en een breder socialistisch bewustzijn tijdelijk werden teruggeworpen. De sociaaldemocratische partijen, SP.a en PS, traden toe tot neoliberale regeringen en schrapten elke verwijzing naar socialisme uit hun programma. De arbeiders vervreemdden meer en meer van die partijen, die werden overgenomen door carrièristen en omgevormd tot loutere kiesmachines. “Burgerlijke arbeiderspartijen” – burgerlijk in de top maar met een actieve arbeidersbasis – verwerden tot zuiver burgerlijke partijen. Vandaar dat de LSP vandaag oproept – en dit sinds meer dan 10 jaar – tot de vorming van een nieuwe, brede arbeiderspartij. Dit om alle stromingen en individuen die zich tegen de sociale afbraak en het neoliberalisme willen verzetten te verenigen. De oproep voor een nieuwe arbeiderspartij is deel van onze overgangsmethode, die ermee rekening houdt dat niet alle arbeiders en jongeren meteen met alle aspecten van ons programma zullen akkoord gaan, eens ze in actie komen. We willen niet dat dit een efficiëntere linkse eenheid tegen rechts of extreemrechts in de weg staat. We zien ook geen tegenstelling tussen de uitbouw van de bredere beweging en onze eigen versterking, in aantal en invloed, binnen de arbeidersbeweging. Tegelijk zullen we onze ideeën en ons programma nooit verstoppen of onze eigen identiteit wegsteken. We denken dat dit een specifieke ervaring binnen de arbeidersbeweging belichaamt en dat het trotskisme, het moderne marxisme, de analyses en methodes aanreikt waarmee niet alleen de dagelijkse strijd vooruit kan worden geholpen, maar waarmee ook een andere maatschappij kan worden gecreëerd. Kortom: de LSP zou zich binnen een bredere partij openlijk profileren als marxistische linkervleugel en, op basis van gemeenschappelijke ervaring en discussie anderen proberen te overtuigen van haar standpunten en benadering, zonder haar programma als een ultimatum te presenteren.

Vergelijk die houding met de onwil, helaas, van de PVDA om niet alleen voor een brede formatie op te roepen, open voor iedere stroming die zich tegen het kapitalisme wil verzetten, maar ook om met andere linkse partijen als de LSP in kartel te gaan bij de verkiezingen van juni 2009. We schreven de PVDA vorig jaar een open brief met een dergelijk aanbod, maar ontvingen jammer genoeg geen reactie. Door niet op dit kartelaanbod van de LSP, de enige andere linkse kracht die in heel België zal opkomen, in te gaan, laat de PVDA jammer genoeg geen efficiëntere linkse eenheid toe en dwingt ze strijdbare arbeiders en jongeren tot een keuze tussen één van de twee partijen. LSP kwam bijvoorbeeld wel tot een akkoord met de LCR aan Franstalige kant, om samen een antikapitalistische, linkse lijst neer te leggen voor de Europese en regionale verkiezingen (in Franstalig België). Ook SP.a Rood ging helaas niet in op het aanbod van LSP om, moest Eric De Bruyn een strijdplaats verwerven op de Antwerpse SP.a-lijst, de voorwaarden te bespreken waaronder LSP haar eigen lijst zou intrekken ten gunste van een gezamenlijke linkse kandidaat voor in het parlement. Dit ondanks het feit dat we denken dat de tactiek om te werken binnen SP.a vandaag verloren moeite is. We menen dat Eric De Bruyn en SP.a Rood de tijdelijke media-aandacht die ze nu hebben, zouden moeten gebruiken om op te roepen voor een breed links initiatief, links van de SP.a en Groen. Dit zou, volgens ons, veel meer enthousiasme opwekken dan wat door de meesten als een achterhoedegevecht wordt gezien, met de brede lagen als toeschouwer, binnen de verburgerlijkte SP.a.

De LSP beschouwt de toegenomen interesse, ook vanuit sommige media, voor linkse en marxistische ideeën als iets positiefs. Het toont de ideologische malaise die het establishment in haar greep heeft. Meer ruimte voor linkse ideeën in het algemeen, geeft ons de gelegenheid om ons programma en onze benadering voor te leggen aan bredere lagen van arbeiders en jongeren. We vrezen echter dat de PVDA en SP.a Rood dit moment zullen laten glippen om het instrument op te richten waar we volgens ons echt nood aan hebben: een nieuwe brede arbeiderspartij die alle stromingen, vakbondsmilitanten, jongeren, etc. kan verenigen in de strijd tegen het neoliberalisme en de kapitalistische crisis.

 

Conclusie

In deze brochure hebben we enige tijd uitgetrokken om de verschillen tussen de benadering van Comac en ALS te kaderen tegen de achtergrond van de fundamenteel verschillende ideeën en methodes van de PVDA en LSP. We hopen te hebben aangetoond dat het hier niet draaide om “haarkloverij”, maar om belangrijke discussies die rechtstreeks ingrepen, en nog zullen ingrijpen, in het leven van werkende mensen en jongeren. We staan open voor discussie met leden van Comac of de PVDA over deze onderwerpen, die volgens ons belangrijk zijn voor iedereen die geïnteresseerd is in de opbouw van een strijdbare linkerzijde in ons land. Dit op een moment dat het “superieure” kapitalisme in een fundamentele crisis wegzinkt. De kwestie van een duidelijk programma en tactieken voor de arbeidersbeweging, maar ook voor studenten, zal dus meer en meer een kwestie van concreet behoud of achteruitgang van de levensstandaard worden. We denken dat het programma en de benadering van ALS en LSP het best geschikt zijn om de arbeiders- en studentenbeweging hiervoor te wapenen. Zoals Marx reeds suggereerde: het komt er niet enkel op aan “de wereld op een verschillende manier te interpreteren”, het komt erop aan hem te veranderen.