Socialisme geen antwoord op economische crisis?

Woensdag bracht De Tijd een interessante opiniebijdrage van Philippe Vergauwen, de decaan van de faculteit bedrijfseconomische wetenschappen aan de Hasseltse universiteit. In zijn stuk stelt Vergauwen dat links zich bij de crisis “de kaas van het brood” liet halen aangezien het niet kon scoren met een kritiek op het kapitalisme. Vergauwen zoekt naar een reden en meent die te vinden bij het feit dat het socialisme geen antwoord zou vormen op de economische crisis.

Voor een liberaal is dat natuurlijk een weinig verrassende conclusie. Het is wel opvallend dat er zoveel plaats nodig is in de opiniepagina van een zakelijke krant als De Tijd om toch maar het failliet van het socialisme aan te tonen. Enkele jaren geleden zou er geen ruimte aan een dergelijk onderwerp zijn besteed, toen waren de argumenten goed genoeg gekend onder de ondernemers en zakenlui. Vandaag is het minder evident, hun eigen systeem ligt onder vuur en dus wordt kritiek gegeven op anderen.

Vergauwen beweert dat de politieke linkerzijde de crisis en de kritiek op ‘het kapitalisme’ (door de decaan tussen aanhalingstekens geplaatst) niet heeft kunnen aangrijpen om te scoren. Hij beweert dat rechts in tegendeel heeft gescoord met een aanval op het ‘Angelsaksische kapitalisme’. Vergauwen maakt dezelfde fout als Vandenbroucke als hij beweert dat een economische crisis automatisch en direct zou leiden tot een versterking van de politieke linkerzijde. Ook Vandenbroucke haalde uit naar die redenering met de stelling dat Marx al fout was toen hij dacht dat de crisis automatisch zou leiden tot een verlinksing. Waar Marx dat zou gesteld hebben, wist de professor uit Oxford ons niet mee te delen. Ook slaagde hij er niet in om uit te leggen sinds wanneer Marx een dergelijke eenzijdige mechanische visie had op de realiteit. De uithaal van Vandenbroucke naar Marx vertelde wellicht meer over Vandenbroucke zelf dan over Marx. Meer dan een uithaal naar het eigen verleden viel er niet uit op te maken.

Marxisten gaan niet uit van een rechtlijnige visie waarbij een economische crisis automatisch en direct leidt tot een revolutionair bewustzijn bij bredere lagen van de bevolking. Dat betekent echter niet dat we het eens zijn met de stelling van een aantal commentatoren die het hebben over een “verrechtsing” onder de Vlaamse bevolking: er werd eerder gestemd met het oog op stabiliteit wat niet eens zo’n vreemde reactie is bij het begin van een crisis. Daarnaast waren er de traditionele proteststemmen en bleek de Europese tendens van een groeiende afkeer tegenover politiek ook bij ons plaats te vinden. Was dat een bewuste stem voor “rechts” en “tegen links”? Wij menen van niet. Anderzijds moeten we wel erkennen dat er een grote verwarring is over termen als “links” en “rechts”. Als Vandenbroucke met zijn neoliberaal beleid links is, wat blijft dan nog over van de “linkerzijde”? Inhoudelijk blijkbaar niet veel.

Vergauwen heeft het over hoe een “links sprookje” had moeten klinken. Hij begint nog relatief correct: “De kapitaalmarkten kreunden onder het geweld van een krediet- en liquiditeitscrisis, de overheid moest ingrijpen en miljarden geld pompen in banken – de symbolen van de kapitalistische markteconomie – die het zelf hadden verprutst door hun managers schandalige salarissen en bonussen te beloven, zodat deze onverantwoorde risico’s namen. En toen het fout liep, stonden de aandeelhouders erbij en keken ernaar, terwijl hun aandeelhouderswaarde smolt als sneeuw voor de zon, en ze samen met alle andere belastingbetalers ook nog eens diep in de zakken moesten tasten om het systeem, dat hen zo bedrogen had, te redden.” En dan zou links als een ridder op het witte paard moeten tevoorschijn komen om een geplande economie als antwoord op de crisis naar voor te brengen, daarin gesteund door brede lagen van de bevolking. Dat is de achterliggende redenering waar Vergauwen brandhout van wil maken.

Vergauwen heeft gelijk als hij stelt dat het “liberalisme gewoon door” blijft gaan waarbij de nationaliseringen “een middel” zijn en “geen doel op zich”. Maar is dat niet omdat alle traditionele partijen, van ‘links’ tot rechts, voor een zelfde politiek staan. Hebben ze niet allemaal het neoliberalisme omarmd om nu enkel te pleiten voor beperkte aanpassingen die erop gericht moeten zijn om het kapitalisme te redden? Waar en wanneer heeft de officiële “linkerzijde” in ons land een anti-kapitalistische kritiek naar voor gebracht? En waar viel dat op te merken in het beleid van de “linkse” ministers? De Vlaamse linkerzijde heeft niet gescoord omdat ze geen enkel verschil kon maken. Dat was geen resultaat van een te linkse opstelling…

Vergauwen stelt dat links heeft verloren omdat centrumrechts de kaas van haar brood heeft gehaald “door de positie die links had moeten innemen voor een groot deel zelf, en veel sneller dan socialisten en sociaaldemocraten, in te nemen: door ongebreidelde kritiek te spuien op het ‘Angelsaksisch kapitalisme’. Alleen daar waar rechts vooral met zichzelf bezig is en de winst uittelt die de verkoop van nationale activa aan buren die dezelfde taal spreken, heeft opgeleverd, vallen linksen en progressieven niet door de mand.” We kunnen volgen in die zin dat steeds meer een vergrootglas nodig is om het verschil te zien tussen sociaal-democraten en centrum-rechts. Wat ooit sterke arbeiderspartijen waren (met een burgerlijke leiding), zijn vandaag uitgeholde kiesmachines geworden waarbij de reclamebureaus en de spindoctors probleemloos inwisselbaar zijn voor de reclamebureaus en spindoctors van de rechterzijde.

Die aanloop gebruikt Vergauwen om zijn uiteindelijke punt te maken: voor de decaan van de bedrijfseconomischewetenschappen aan de Hasseltse universiteit is er misschien geen vertrouwen in het liberalisme, maar “zeker en vast nog veel minder” in de “ijzeren vijst van een alles controlerende overheid” (lees: socialisme). Dat is makkelijk: maak eerst een karikatuur van de positie van je tegenstander en haal vervolgens uit naar die karikatuur. Volgens Vergauwen voelt de kiezer de negatieve gevolgen van de “ongecontroleerde globalisering”, maar wil hij daarom nog niet “de voordelen ervan opgeven”.

De Europese verkiezingen hebben geen vertrouwen getoond in het liberale beleid van de afgelopen jaren. De verantwoordelijken voor dat beleid bevinden zich zowel bij de sociaal-democraten als bij centrum-rechts. Er werd enerzijds gestemd in de hoop op meer stabiliteit en anderzijds uit protest tegen alle traditionele politici. Dat verklaart het verkiezingsresultaat. Er werd geen vertrouwen gesteld in het liberalisme, maar over een echt socialistisch alternatief hebben veel kiezers zich nog niet kunnen uitspreken bij gebrek aan sterke linkse formaties die een consequent socialistisch programma naar voor brengen. Dan bedoelen we geen karikatuur als een “alles controlerende overheid” met een “ijzeren vuist”, maar een democratisch geplande economie waarbij de gemeenschap beslist over wat en hoe er wordt geproduceerd in de sleutelsectoren van de economie.

Dat socialistisch alternatief op het kapitalisme is niet het project van de sociaal-democratie. Of ze zouden het goed moeten kunnen verstoppen in hun raden van bestuur van multinationals en banken of op de pluche zetels van diverse regeringen. Waar er een sterke formatie met een duidelijk socialistisch alternatief opkwam, was er wel degelijk een openheid daarvoor onder bredere lagen van de bevolking. De verkiezing van Joe Higgins van de Socialist Party met 12% van de stemmen in Dublin is een teken aan de wand. Voor links komt het er nu op aan om het idee van sterke nieuwe arbeiderspartijen met een consequent socialistisch programma naar voor te brengen.