Irak. Zeven jaar na het begin van de oorlog is er geen einde in zicht

Of het nu de huidige premier Nuri al-Maliki is of oppositieleider Iyad Allawi die de verkiezingen wint, het resultaat zal weinig verschil maken voor de grote meerderheid van de gewone arbeiders en hun gezinnen in Irak. Er komt een verscherping van de communautaire tegenstellingen, onstabiliteit en armoede.

 

Na zeven jaar blijkt dat de bezetting een nooit geziene ramp voor de bevolking betekent. De samenleving raakt steeds meer gefragmenteerd langs religieuze, sectaire en nationale lijnen. De tegenstellingen zijn veel scherper dan wat ooit het geval was onder de brutale dictatuur van Saddam Hoesein. De spanningen tussen de nationale groepen blijven bestaan. De Koerden in het noorden eisen meer autonomie, tegen de Turkmenen en sjiieten in deze regio in. Buurland Turkije vreest dat meer autonomie of onafhankelijkheid voor de Koerden in Irak de beweging voor zelfbeschikking onder de Koerdische minderheid in Turkije zou versterken. In de rest van het land staat de voormalige dominante Soennitische minderheid steeds verder af van wat het beschouwt als een Sjiietisch regime. Dit leidt steeds vaker tot sectaire aanvallen.

Er zijn zoveel bomaanslagen dat de media er amper nog bericht over uitbrengen. Iedere dag opnieuw zijn er tussen de 10 en de 15 aanvallen op regeringsvertegenwoordigers of bezettingstroepen. In de aanloop naar de verkiezingen waren er heel wat aanslagen met bomauto’s.

Ondanks het feit dat Irak de vierde grootste oliereserve ter wereld heeft, is slechts 18% van de bevolking tevreden met de elektriciteitsvoorziening. In 2005 was dat nog 25% volgens dezelfde bron, het Amerikaans ministerie van defensie. UNICEF schat dat 40% van de kinderen geen toegang heeft tot drinkbaar water en de toegang tot proper sanitair is nog beperkter.

Minstens vier miljoen mensen zijn moeten vluchten en leven in vluchtelingenkampen in Syrië en Jordanië of in een sloppenwijk in Irak zelf. Meer dan 60% van diegenen die niet gevlucht zijn, leven in huizen waar heel wat werk aan is als gevolg van de jaren van oorlog en bombardementen.

Dat zijn dan nog enkel de materiële vernietigingen, er is ook een enorme verwoesting van menselijke levens. Het aantal burgerdoden als direct gevolg van de oorlog wordt op zowat 100.000 geschat, maar er wordt algemeen aangenomen dat dit een zware onderschatting is. Het Britse medische blad Lancet plaatst de dodentol zelfs op meer dan 600.000. Wat er ook van aan is, er is sowieso sprake van een massale slachting van onschuldige Irakezen.

In Fallujah, de stad waar er hevig verzet was tegen de bezetting, heeft de repressie sporen nagelaten. De BBC stelde dat de kindersterfte en het aantal kinderen met lichamelijke afwijkingen fors toeneemt in de stad. Dokter Ayman Qais verklaarde: “Voor 2003 zag ik sporadisch baby’s met afwijkingen. Maar de frequentie is nu dramatisch toegenomen.” Dat komt door het gebruik van verarmd uranium en witte fosfor door de coalitietroepen. Vroeger had Irak één van de meest ontwikkelde gezondheidssystemen in de regio, maar daar blijft vandaag weinig van over.

Als dit het resultaat is van de “geslaagde missie”, dan moeten we ons de vraag stellen hoe een niet-geslaagde missie van de Amerikaanse heersende klasse er wel uit ziet.

Van bij het begin van de oorlog was duidelijk dat deze oorlog de multinationals en de heersers van het wereldkapitalisme, in het bijzonder de oliebedrijven, moest dienen. Met meer dan een triljoen dollar gemeenschapsgeld uit de VS was de oorlog en de bezetting een bron van kansen voor grote bedrijven, waaronder de olie-industrie en de private militaire sector.

Met het ondertekenen van Order 39 deed de voormalige topmanager van Irak, Paul Bremer, wat geen enkel kapitalistisch land ter wereld ooit realiseerde: de volledige privatisering van de economie. Dat gebeurde met een enkele pennestreek. Bremer heeft de enorme olie-industrie geopend voor buitenlandse bedrijven. Nu is 75% van die industrie in handen van de grote multinationals die 100% van de winsten uit het land kunnen weghalen. Beeld je eens in wat het investeren van de enorme inkomsten uit deze industrie zou kunnen betekenen voor de scholen, huisvesting, ziekenhuizen en jobs in een land waar in sommige regio’s 70% van de bevolking werkloos is. Dat gebeurt niet om de middelen te laten verdwijnen in de zakken van Shell, Exxon,…

Bij de winnaars van de bezetting vinden we ook de private militaire bedrijven zoals Blackwater (dat nu XE noemt). Met een groeiend aantal militairen die omkomen (nu reeds opgelopen tot 4.379) en een overspanning van de militaire middelen, werd de deur opengezet voor een privatisering van de oorlog. Op het hoogtepunt waren er meer dan 100.000 huurlingen gestationeerd in Irak om veiligheidsdiensten te verlenen en de troepen te begeleiden. Ze werden vrijgesteld van mogelijke vervolging onder de Irakese wetgeving. Er waren tal van incidenten, maar de huurlingen gingen vrijuit. Tussen 2004 en 2007 alleen kreeg Blackwater ongeveer 1 miljard dollar voor haar diensten. Dat is het ware gezicht van de oorlog in Irak: een oorlog die wordt betaald door de belastingsbetalers en winsten oplevert voor de grote bedrijven.

Ondanks de verwoestingen, begint de gewone bevolking de strijd aan te gaan. De ooit sterke vakbonden werden onder Saddam vervolgd, maar beginnen vandaag opnieuw de spierballen te laten rollen. Begin dit jaar was er een opvallende beweging van arbeiders uit de textielsector die een loonsverhoging eisten. Dat is een teken van een nieuwe periode die zich aandient voor de bevolking van Irak, een periode waarin zal worden gestreden om de omvangrijke natuurlijke rijkdommen van het land onder de democratische controle en beheer van de meerderheid van de bevolking te plaatsen. Het kapitalisme zal daarbij naar de geschiedenis worden verwezen.