Begin dit jaar was er een rechtszaak in de VS tegen vijf huurlingen van Blackwater die ervan beschuldigd werden 14 tot 17 Irakezen te hebben vermoord bij het bloedbad op het Nisourplein in Bagdad op 14 september 2007. Ooggetuigen hadden het over het willekeurig neerschieten van omstaanders. De zaak werd van tafel geveegd met procedure-argumenten, maar tegelijk toont dit hoe het gebruik van private militaire bedrijven in oorlogszones een opgang kent. Er worden winsten gemaakt door het vuile werk van het VS-imperialisme op te knappen. Dat is kapitalisme ten voeten uit.
Blackwater is een naam die berucht is geworden door de betrokkenheid bij brutale acties van de VS in Irak. De naam werd zo bericht dat het ook in culturele kringen is opgepikt. Zo is het lied “The Ink and the Quill” van Anti-Flag aan het bedrijf opgedragen. In het lied worden de huurlingen de “verborgen vuist van de vrije markt” genoemd. Het populaire computerspel Oblivion bevat huurlingen van “Blackwood Company” die in een dorp massaal burgerslachtoffers maken. Er zijn ook een aantal films waarin het verhaal van Blackwater aan bod komt. Het gaat zo ver dat het bedrijf in in een poging om de negatieve commentaren te ontlopen besloot om een nieuwe naam aan te nemen: Xe.
Blackwater is oorspronkelijk opgezet in 1998 als een trainingsfaciliteit in Virginia geleid door voormalige militairen. Hierna ging het heel snel voor Blackwater. Vooral na de aanslagen van 11 september 2001 en de invasie van Afghanistan kende het bedrijf een snelle opmars. Blackwater leverde “veiligheidspersoneel” aan verschillende onderdelen van het leger en de Amerikaanse regering. Het begon met 20 bewakers voor de CIA-kantoren in Kaboel.
Het grootste contract dat Blackwater in deze periode kon versieren was de bewaking van de Amerikaanse gezant in Irak, ambassadeur Paul Bremer. De corrupte aard van het regime waar Bremer op toezag, wordt gedetailleerd gebracht in dit boek. Er is 9 miljard dollar voor de heropbouw van Irak gewoon verdwenen. Intussen werd de vennootschapsbelasting van 40% terug gebracht op 15%. En verder werd voor Blackwater en andere huurlingen een immuniteit voorzien zodat ze niet kunnen vervolgd worden.
Jeremy Scahill beschrijft niet enkel de opmars van Blackwater maar heeft het ook over de opkomst van de private defensie-industrie. Huurlingenbedrijven als DynCorp, Aegis, Eirlys, de Steele Foundation en anderen, hebben allemaal geprofiteerd van de privatisering van de oorlog in Irak. Ze stuurden duizenden gewapende manschappen. Toen Rumsfeld van het regeringstoneel verdween in 2006 was er een verhouding van ongeveer één huurling per soldaat. Dat cijfer omvat wel ook andere taken zoals de catering.
Net als bij andere staatsdiensten, zoals politie of gevangenissen, werd de privatisering eerst en vooral doorgevoerd bij functies in de marge van de operaties: catering, transport, bewaking,… Bij een bewakingsopdracht voor een levering van eten in Fallujah kwamen vier personeelsleden van Blackwater om, wat leidde tot heel wat discussie. De Amerikaanse troepen beantwoordden dit geweld met een collectieve bestraffing van de stad. Blackwater had een eigen luchtmacht onder de naam “Presidential Airways” en beschikte over bewapende transportvoertuigen. Er werden internationaal trainingsfaciliteiten opgezet, met onder meer een trainingscomplex in de jungle van de Filippijnen.
Blackwater maakte niet enkel in Irak en Afghanistan winst, maar ook dichter bij huis. In de stad New Orleans werd de beveiliging van de regeringsdienst voor binnenlandse veiligheid en van diverse private diensten verzorgd na de orkaan Katrina. Het bedrijf was ook betrokken bij het opleiden van elite-eenheden van bondgenoten van het Amerikaanse leger, zoals in Azerbeidjan, en er werd gesuggereerd dat het bedrijf een eigen vredesmacht in Soedan zou kunnen ontplooien.
De laatste editie van dit boek brengt een extra hoofdstuk waarin wordt onderzocht hoe het Blackwater is vergaan na het einde van de regering-Bush die zo belangrijk was in de groei van het bedrijf. Scahill stelt dat Blackwater haar zwaartepunt uit Irak aan het verleggen is om een grotere rol te spelen bij contracten voor anti-drugsoperaties in Latijns-Amerika. Er worden ook wagens geleverd aan het Amerikaanse leger, onder meer een SUV die bestand is tegen landmijnen. Er worden voormalige CIA-agenten aangeworven voor onderzoeksopdrachten, waarbij Blackwater zich ook op richt op klanten bij de grote bedrijven. Scahill merkt op dat de bezetting van Irak vandaag niet meer de centrale prioriteit van Blackwater is, maar dat iedere buitenlandse operatie van het Amerikaanse leger voortaan wordt begeleid door private bedrijven.
Blackwater mag dan al vertrekken uit Irak, er blijven heel wat andere bedrijven actief. In de eerste helft van 2009 nam het aantal private personeelsleden in Irak toe met 2.500. Eén van de grootste bedrijven waar de Amerikaanse regering beroep op doet om Blackwater te vervangen is DynCorp. Dat bedrijf heeft de Amerikaanse regering voor haar diensten in Irak zowat 13 miljard dollar te veel aangerekend en het was betrokken bij even weinig transparante activiteiten als Blackwater. Zo waren er beschuldigingen van voormalige personeelsleden dat DynCorp betrokken was bij mensenhandel tijdens de Bosnische oorlog van de jaren 1990. Jonge tienermeisjes uit Roemenië en Rusland werden met de hulp van de Servische maffia als seksslaven ingezet door DynCorp. Een recente hoorzitting van de Amerikaanse Senaat vernam dat een onderaannemer van DynCorp in 2003 met een kogel werd vermoord in een auto. De kogelvrije wagen waar hij normaal beroep op kon doen, was op dat ogenblik in gebruik door DynCorp om prostituees te vervoeren naar hotels waar DynCorp huurlingen logeerde.
De omvang van de privatisering van oorlogsvoering en veiligheidsbeleid werpt een aantal vragen op. Het aanwerven van huurlingen kan landen als de VS toelaten om extra troepen in te zetten zonder een verplichte legerdienst te moeten invoeren. Scahill stelt dat het mogelijk wordt om veel meer troepen in te zetten. Maar mogelijk zullen Amerikaanse bedrijven in conflict komen met de Amerikaanse regering als ze huurlingen opleiden of voorzien voor regimes die vijandig staan tegenover de VS. Toen de Amerikaanse troepen de Haïtiaanse president Aristide mee hielpen afzetten, werd die laatste bewaakt door veiligheidsdiensten van het Amerikaanse Steele Foundation.
Doorheen het boek stel je wel de vraag wat Scahill nu eigenlijk wil zeggen, naast de vaststelling dat de rol van bedrijven als Blackwater toeneemt. Hij brengt een gedetailleerd achtergrondbeeld van de belangrijkste oprichter van Blackwater, Erik Prince, een rechts-religieuze neo-conservatief. Daarbij wordt soms gedaan alsof het bekendmaken van een soort samenzwering tussen Blackwater, het Witte Huis en de religieuze rechterzijde volstaat om het bedrijf te bestrijden. Op andere ogenblikken lijkt het alsof Scahill meent dat het volstaat om geprivatiseerde elementen weg te snijden zodat er op efficiëntere wijze oorlog kan worden gevoerd. Hij brengt informatieve citaten, feiten en cijfers. Maar soms lijkt deze rijkdom aan informatie achter elkaar te zijn gezet zonder logische opbouw en zonder duidelijk doel.
Scahill is een journalist die louter feiten wil bekend maken. Het zal aan actieve marxisten zijn om van die informatie gebruik te maken in analyses en perspectieven voor oorlogsgebieden zoals Irak.