Bij de toelatingsproef voor arts en tandarts werd onderzocht wat de sociale achtergrond van de deelnemers en de geslaagden was. Hieruit blijkt dat wie twee hooggeschoolde ouders heeft die bovendien actief zijn in de gezondheidszorg het meeste kans maakt. Wie van armere afkomst is of van een migrantenachtergrond komt, maakt minder kans. Of hoe het onderwijs sociale tegenstellingen bevestigt. De Tijd schreef op 9 juli: “De slaagkansen voor de toelatingsproef voor arts en tandarts zijn sociaal ongelijk verdeeld. ‘De deelnemers en geslaagden behoren tot een erg elitaire groep’, stellen onderzoekers van de VUB. (…) Om de slaagkansen in het eerste jaar hoog te houden lag ook dit jaar het aantal geslaagden laag. Volgens cijfers van de examencommissie slaagden maar 556 jongeren van de 5.742 ingeschreven. Dat komt neer op zo’n 10 procent. De rest krijgt eind augustus een herkansing bij de tweede zit. Toch hapert er een en ander aan de toelatingsproef, stellen de onderzoekers van de VUB. De proef valt ten prooi aan een sociale ongelijkheid, zowel bij wie deelneemt als bij wie slaagt. De deelnemers komen uit een ‘elitaire groep’ van de Vlaamse jeugd. Ze hebben vaak hoogopgeleide ouders die veelal actief zijn in de gezondheidszorg. Bij 40 procent had een van de ouders een job in de gezondheidszorg. (…) Ook bij de geslaagden zijn de sociale verhoudingen zeer ongelijk. ‘Hoe beter de economische situatie, hoe hoger de punten’, stellen de onderzoekers onomwonden. Een leerling uit de richting Latijn-wiskunde met twee laaggeschoolde ouders heeft 10,4 procent slaagkans. Een jongere uit dezelfde opleiding met twee hooggeschoolde ouders heeft een kans van 23,6 procent.”