Terwijl de armoede in dit land toeneemt, zelfs onder werkenden, daalt het aantal studiebeurzen. Dat blijkt uit een studie gepubliceerd aan de Leuvense universiteit over de evolutie tussen 1989/90 en 2003/2004. Het aantal beursstudenten daalde in deze periode van 25% tot 15%. De reden is dat de inkomensgrenzen niet aangepast zijn.
Aan de universiteiten is er een daling van het aantal beursstudenten van 24,55% tot 15,85%. Aan de hogescholen is er effectief een halvering van 34,30% tot 17,65% in dezelfde periode voor vierjarige opleidingen. Voor driejarige opleidingen was er een daling van 34,74% tot 21,82%. Er is daarbij sprake van een vrij constante daling. Het totale bedrag (zonder enige indexatie) van alle beurzen samen bedraagt vandaag ongeveer evenveel als 15 jaar geleden.
Het aantal studenten is in dezelfde periode toegenomen met zowat een vijfde. Die stijging is vooral opvallend in de hogeschoolopleidingen van kortere duur waar er een stijging van het aantal studenten met een derde is. De gevolgen zijn evident: het aantal studenten met een beurs neemt zowel qua percentage als in absolute cijfers sterk af.
De beurzen zelf zijn wel gestegen, maar dat is beperkt. Een gemiddelde beursstudent aan de universiteit kreeg in 1989/90 1.164 euro, in 2003/04 was dat 1.648 euro. Die stijging wordt mee veroorzaakt door het feit dat een groeiende groep net buiten de grenzen van een studiebeurs valt.
De belangrijkste reden voor de daling van het aantal studiebeurzen is het feit dat de inkomensgrenzen niet aangepast zijn aan de stijging van de prijzen en de lonen. De indexering van alle prijzen en de daaraan gekoppelde indexering van de lonen (waarbij niet met alle prijsstijgingen rekening wordt gehouden) hebben natuurlijk een impact. Zeker als de grenzen voor een studiebeurs niet worden aangepast.
Het resultaat van deze ontwikkeling is dat de toegang tot het hoger onderwijs beperkt wordt. Voor mensen met een lager inkomen wordt het steeds moeilijker om de kinderen te laten verder studeren.
Vlaams onderwijsminister Frank Vandenbroucke reageert eerder laconiek op deze vaststelling, en stelt dat het de hogescholen en universiteiten zélf zijn die studenten die door de lagere studiebeurzen uit te boot vallen moeten opvangen. In het nieuwe financieringsmodel dat hij vorig jaar invoerde, zouden universiteiten extra geld kunnen krijgen wanneer ze beursstudenten aantrekken. Alleen wordt er geen geld voorzien om de sociale voorzieningen uit te bouwen om die laag van studenten aan te trekken (koten, studentenresto’s, medische voorzieningen, cursusdiensten,…). Integendeel, universiteiten en hogescholen krijgen steeds minder middelen per student, en worden er toe aangezet steeds verder te snoeien in al hun voorzieningen. Minister Vandenbroucke bewijst met zijn uitspraken dat zijn hele pleidooi voor “gelijke kansen” enkel bedoeld is als vernis op zijn neoliberale politiek waarin hij het onderwijs steeds verder naar de privémarkt wil drijven.