Sinds het begin van dit schooljaar geldt in het lager- en kleuteronderwijs een plafond voor kosten die niet noodzakelijk zijn om de eindtermen te behalen. Er werden twee maximumfacturen ingevoerd. De zogenaamde scherpe maximumfactuur houdt een maximumbedrag in van 60 euro per jaar in het basisonderwijs en 20 euro per jaar in het kleuteronderwijs. De minder scherpe maximumfactuur in het basisonderwijs, is de 360 euro die maximaal over zes jaar aan de ouders gevraagd mag worden voor bepaalde uitstappen (meer buitenschools).
Hoewel deze maatregel op het eerste zicht positief lijkt, betekent het in de praktijk dat heel wat scholen moeten besparen. Uit een rondvraag van De Morgen (bij 248 scholen) bleek dat 1 op de 2 basisscholen uitstapjes en/of zwemlessen laat vallen. Veel directeurs kantten zich om deze reden tegen de nieuwe maatregel. Pieter Breynaert, directeur van school De Oester in Gooik verklaarde bijvoorbeeld: “Nog nooit is een minister erin geslaagd om het vertrouwen in leerkrachten en de school zo snel en zo erg aan het wankelen te krijgen. Ouders worden gevoed met het idee dat scholen er zeer goed bij zitten en dat ze de kluit belazeren. Nog nooit heb ik zoveel wantrouwen gevoeld als de voorbije twee jaar.”
In het kleuteronderwijs geldt een maximumfactuur van 20 euro. Ook de werkgroep kleuteronderwijs Vlaanderen kant zich tegen de maximumfactuur. Een interne rondvraag stelde: “Vier op de tien schrappen schoolreisjes, drie op tien gaan niet langer zwemmen en in 23 procent van de gevallen verdwijnt het toneel van de agenda.“
De invulling van de maximumfactuur zal ertoe leiden dat scholen moeten schrappen in de uitstappen. Vooral het transport is een probleem omdat dit vaak duurder is dan de rest van de uitstap. Het zou vrij makkelijk zijn om op dat vlak tot oplossingen te komen. SP.a-minister Vandenbroucke kan toch overleggen met zijn partijgenoot en minister van mobiliteit Van Brempt om het openbaar vervoer gratis te maken voor jongeren? En waarom wordt niet meteen overgegaan tot gratis toegang tot musea, investeringen in publieke zwembaden en sportinfrastructuur zodat deze gratis toegankelijk zijn voor iedereen,… Dat vereist natuurlijk meer middelen en een andere visie op het aanbieden van openbare diensten (in de zin dat deze effectief diensten zouden aanbieden in plaats van winsten centraal te moeten stellen).
Volgens Vandenbroucke is het budget voor basisonderwijs al sterk toegenomen en zijn het de scholen die deze extra middelen liever aan andere zaken besteden dan aan uitstappen. Daarmee komt hij op een centraal punt in zijn beleid terug: het doorschuiven van alle besparingsverantwoordelijkheden naar de verschillende scholen of scholengroepen. Die moeten maar zien hoe ze rondkomen met de gekregen middelen, ook als die ontoereikend zijn.
Het is duidelijk dat Vandenbroucke enerzijds een sociale retoriek hanteert van betaalbaar onderwijs, terwijl er geen structurele middelen tegenover staan. Begin jaren ‘80 maakte onderwijs nog 7% uit van het bbp, vandaag is dit herleid tot om en bij de 5%. Wij zijn voorstander van gratis onderwijs dat volledig wordt gefinancierd met publieke middelen. Dat is een socialistische visie op onderwijs die niet wordt gedeeld door neoliberale ministers als Vandenbroucke.