Na 30 jaar desinvesteren. Plaatsgebrek in stedelijke basisscholen

Het is crisis, het jobverlies loopt dagelijks verder op, evenals de aanvallen op de lonen van wie nog werkt. De situatie van het onderwijs in steden als Brussel, Antwerpen en Gent werpt een andere blik op de “goede jaren” – blijkbaar kon de schuldafbouw van de jaren ’80 en ’90 enkel plaatsvinden door een waanzinnige verwaarlozing van de openbare infrastructuur.

Tekorten leiden tot verdeeldheid

Dit is de achtergrond van de discussie over het plaatsgebrek in de scholen in diverse grote steden, waarbij vooral in Antwerpen en Brussel de situatie nu al nagenoeg onhoudbaar is geworden.

Duizenden gezinnen leven vandaag in onzekerheid: zullen hun kinderen een plaatsje vinden en waar? In de buurt of met de verplichting om dagelijks twee maal een half uur tot een uur te verliezen om je kinderen elders naar school te brengen? In het licht van die tekorten is het dan ook niet verwonderlijk dat allerlei verdeelmechanismen beginnen op te spelen.

In Antwerpen en Gent is het niet enkel Vlaams Belang en Lijst Dedecker die suggereren dat het “eigen volk laatst komt”. De tekorten in verschillende scholen zouden te wijten zijn aan de voorrang voor leerlingen uit kansarme milieus (met dus een oververtegenwoordiging van leerlingen uit de migrantengemeenschappen). Zo stelt de SP-a onderwijsschepen Rudy Coddens over het plaatsgebrek in de Freinetschool De Vlieger (80 aanvragen voor 11 vrije plaatsen): “Dat heeft ook te maken met het feit dat de school, die vroeger voor 70% uit blanke kindjes bestond, nu in de kleuterklassen vooral allochtone kinderen binnenkrijgt. In Gent mogen we immers maar voorrang geven aan niet-kansarme kinderen als er 57% kinderen met een kansarme achtergrond zijn op de school in kwestie” (De Standaard, 17/03/2010).

In Brussel leidt de situatie tot communautaire spanningen, waarbij Vlaamse ouders in Brussel in de pers verklaren dat ze uit Brussel worden “weggepest”. De verantwoordelijke Vlaams Brusselse politici en Vlaams onderwijsminister Pascal Smet brengen als “oplossing” het optrekken van de prioritaire plaatsen voor Nederlandstalige kinderen naar voor. Dat de helft van de schoolgaande Brusselse jeugd noch Nederlands, noch Frans als thuistaal geeft – daarover gaat Smet zich niet bekommeren. Het FDF van zijn kant fulmineert tegen het feit dat volgens het nieuwe decreet van Franstalig onderwijsminister Simonet Franstalige jongeren uit de rand niet in de voorranggroepen zitten voor het Franstalig secundair onderwijs in Brussel.

Karl van den Broeck slaat in zijn “opinie” in de Knack (17/03/2010) de nagel op de kop met de volgende titel: “Gelijke kansen op… geen school”. Het relatieve plaatsgebrek – de kampeertoestanden voor de poorten van scholen met een “goede reputatie” of in dicht bevolkte wijken – is ontwikkeld tot een absoluut plaatsgebrek in de grote steden. Elders blijft het relatieve plaatsgebrek ten volle spelen en dit zowel in Vlaanderen, Wallonië als Brussel. De tentenkampen zijn dan wel deels weggewerkt door andere inschrijvingsmechanismen, maar de situatie is allesbehalve opgelost, gezien de overheden niet met meer middelen komen, enkel met andere voorrangsregels, die dan telkens moeten worden aangepast om de perverse effecten ervan in te dijken.

“Omdat stenen niet betogen, hebben we daar gesneden”

Sinds begin jaren 1980 is er een desinvesteringspolitiek gevoerd in de schoolinfrastructuur want, zoals voormalig onderwijsminister Luc Van den Bossche vandaag toegeeft, “omdat stenen niet betogen, hebben we daar gesneden” (De Standaard, 13/03/2010). Eigenlijk zou hij moeten zeggen “vooral daar gesneden”, want er is ook flink gesneden in de werkvoorwaarden voor het personeel, de klassen zijn steeds groter geworden,…

Die verwaarlozing maakt dat er een enorm passief is van nodige investeringen in het behoud van de bestaande infrastructuur. Daarop wijst Mieke Van Hecke, baas van de koepel van het Vlaams katholiek onderwijs in een opinie gepubliceerd in De Standaard (09/03/2010). “Onze schoolgebouwen gaan gebukt onder de tekenen van een jarenlange onderfinanciering”.

De cijfers: in 1996 was voor het Vlaams katholiek onderwijs 57,4 miljoen euro subsidie voorzien, terwijl er voor 157,3 miljoen euro projecten op de wachtlijst stonden. In 2005 kwam er 87,1 miljoen euro subsidie, voor een wachtlijst van 891,6 miljoen euro. In 2005 werd een inhaaloperatie beslist, die in 2010 voor verbetering zorgt. “Door die inhaaloperatie kan de wachtlijst van het vrij gesubsidieerd onderwijs verminderen met ongeveer 300 miljoen euro. Maar ondertussen is die wachtlijst aangegroeid tot ruim 1.900 miljoen euro.” Bij ongewijzigd beleid zou het 50 jaar duren vooraleer de wachtlijst is weggewerkt!

Meer middelen noodzakelijk – 7% van het BBP

Veranderingen van de regeltjes zullen niet maken dat er meer klassen zijn. Er is gewoon meer geld nodig en dringend! Overigens niet enkel voor het basis- en kleuteronderwijs – de huidige tekorten in de kinderopvang in nagenoeg alle Belgische steden schuiven gewoon door naar de opeenvolgende niveaus van het onderwijs. Dat de huidige situatie voor de politici als een verassing komt, toont enkel hoe zij deze essentiële dienst blijven verwaarlozen – de kinderen die vandaag geen plaats vinden, zijn al jaren geleden geboren!

De problemen in het onderwijs nemen al jaren toe en zijn gekend. Te grote klassen op nagenoeg alle niveaus van het onderwijs maken dat enkel de beste leerlingen en zij die de meeste ondersteuning van de ouders (kunnen) krijgen reëel kans maken op doorstroming naar algemeen vormend onderwijs en naar beter betaalde beroepen. De druk op de kinderen om te slagen en de druk op de ouders om daar alles voor te doen – reeds in sommige basisscholen kun je aangesproken worden om voor je kind betaalde extra privélessen te regelen – neemt overlangs toe. Veel moeders geven dan ook als reden voor het verminderen van hun werkuren op dat hun kinderen “meer begeleiding nodig hebben”. Ze betalen de desinvestering in het onderwijs met lagere lonen en pensioenen.

De arbeidersklasse heeft in het verleden hard gevochten om onderwijs voor iedereen af te dwingen. Het patronaat heeft dit onderwijs echter met steeds meer taken belast met hun eis voor “totaal afgewerkte” werkkrachten. Tegelijk draagt dit patronaat alsmaar minder bij tot de uitbouw van de voorzieningen van de staat. Waar een gewone arbeider of bediende tot de helft van zijn/haar globale loon afstaat aan de samenleving – voor onderwijs, openbare diensten, sociale zekerheid,… – betalen tal van grote winstgevende bedrijven op hun winsten percentages onder de 10%.

Als we er door strijd niet in slagen daarin verandering te brengen, zal de situatie in het onderwijs, zoals in het openbaar vervoer, wegenonderhoud, diensten als rusthuizen en jeugdzorg,… enkel nog verder blijven verrotten.