Sinds de regionalisering in 1988 heeft het onderwijs overal te maken gekregen met systematische onderfinanciering. Vandaag is er simpelweg een gebrek aan plaatsen, vooral in de grote steden, waardoor de stijgende leerlingenaantallen niet kunnen worden opgevangen. In Brussel zouden tegen 2015 maar liefst 79 scholen moeten worden bijgebouwd. Binnen het kader van het bestaan van twee taalnetten – het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs – leidt dit tot een gevecht over wie die noodzakelijke investering moet doen.
Vorig schooljaar verhoogde de Vlaamse Gemeenschap de voorrang voor Nederlandstaligen (van 45% tot 55%). Ouders moeten sindsdien ook hun kennis van het Nederlands bewijzen. Veel Nederlandstalige kinderen vonden immers geen plaats. Ook dit jaar blijkt door de voorrang voor broers en zussen dat 55% van de resterende plaatsen niet voldoende is om alle Nederlandstalige kinderen een plaats te garanderen. Een moeder uit Elsene laat aan brusselnieuws.be weten dat ze geen plaats heeft gevonden voor haar Nederlandstalig kind. “Ik heb nochtans netjes 5 scholen aangeduid, ben naar infoavonden gehold enzovoort. Nu kan ik dus of met mijn kind gaan leuren of in Vlaanderen gaan wonen!” Zo’n 2.100 kinderen zouden na de eerste inschrijvingsronde geen plaats gevonden hebben voor volgend schooljaar.
De Franstalige Gemeenschap besliste op 7 maart een klacht in te dienen bij het Grondwettelijk Hof. De voorrangsregel zou immers maken dat meer anderstaligen in het Franstalig onderwijs terechtkomen. Door meer leerlingen naar het Nederlandstalig onderwijs door te schuiven, wil de Franstalige Gemeenschap haar kosten voor de broodnodige uitbreiding beperken. Binnen de vijf jaar moeten in Brussel 15.000 à 18.000 plaatsen bij gecreëerd worden, op dit moment heeft de Franstalige Gemeenschap echter slechts plannen voor 4.100 extra plaatsen.
Deze situatie, die noodlottig is voor de toekomst van de Brusselse kinderen, is een ernstige waarschuwing voor verdere verschuivingen van bevoegdheden naar de gemeenschappen. Nu wordt ruzie gemaakt over wie de bijkomende capaciteit in het onderwijs moet organiseren. Vlaams minister van onderwijs Smet stelde al publiekelijk dat die bijkomende leerlingen “toch niet tot de Vlaamse Gemeenschap behoren”. Maar een groot pak van die bijkomende leerlingen heeft ook niet het Frans als thuistaal…
Dit is overigens niet de enige ruzie. Onder Franstalige Brusselse politici gaan stemmen op die de Franstalige Gemeenschapsregering verwijten niet voldoende middelen voor Brussel te voorzien. Op dezelfde manier verklaren een aantal Vlaamse Brusselse politici zich niet akkoord met de weigering van de Vlaamse regering om de capaciteit gevoelig op te trekken.
Het toont hoe de aparte structuren door de burgerlijke politici worden gebruikt om kosten te besparen. Die tekorten veroorzaken spanningen tussen de diverse gemeenschappen, nu rond het recht van ieder kind op onderwijs, morgen over het recht op kinderbijslag of gezondheidszorg als de N-VA haar zin krijgt. Het probleem in het Brussels onderwijs is echter overduidelijk: het is een gebrek aan middelen! In de plaats van meer middelen te voorzien, worden alle verdeel-en-heersmechanismen opgevoerd.
Het tekort aan plaatsen stelt zich ook in Antwerpen en Gent, waarbij ook daar discriminatie plaatsvindt tegenover anderstalige ouders en ouders uit zwakkere sociale milieus. In Brussel dreigt de kwestie daarnaast ook tot een communautair slagveld te leiden. Wij pleiten voor tweetalig onderwijs, georganiseerd via een samenwerking van de twee Gemeenschappen en met het actief betrekken van de vele andere gemeenschappen die in Brussel aanwezig zijn. De capaciteit moet niet gebaseerd worden op wie tot welke gemeenschap behoort – dit kan immers enkel tot discriminatie en uitsluiting leiden – maar op de reële onderwijsbehoeften. Daarvoor zijn meer middelen nodig. We pleiten voor een herfinanciering waarbij we aan het onderwijs geven wat het nodig heeft: 7% van het BBP voor onderwijs, zoals in de jaren ’80, is daarbij een minimum!