Een reactie op “Het taboe voorbij: Pro hogere inschrijvingsgelden?”

In verschillende buurlanden wordt gediscussieerd over het verder opvoeren van de inschrijvingsgelden voor hoger onderwijs. Het is niet erg origineel dat dit debat ook naar hier komt overgewaaid. Het Leuvense studentenblad Veto vroeg enkele deskundigen, waaronder VOKA-topman Libeer, naar hun standpunt. Een verhoging van het inschrijvingsgeld wordt voorgesteld als het verlaten van een taboe. Wij stellen voor om een ander taboe te doorbreken door de publieke middelen voor onderwijs drastisch op te drijven.

Hoewel er in België iets meer dan het Europese gemiddelde geïnvesteerd wordt in onderwijs, is 5,9 procent van het BBP voor onderwijsuitgaven op zich niet zo veel – en dat percentage is ruim gerekend, want daarin zitten bijvoorbeeld ook uitgaven zoals het kindergeld en lonen van jonge onderzoekers (die men om fiscaal-technische redenen graag als “doctoraats­studenten” omschrijft). Als je enkel de “echte” onderwijs­uitgaven telt, kom je slechts aan 4,5 procent. Dertig jaar geleden spendeerde België nog 7 procent van het BBP aan onderwijs, wat dus een stuk meer is dan vandaag.

Deze relatieve daling van de uitgaven is in het hoger onderwijs heel voelbaar. Het aantal studenten is sinds het begin van de jaren ’90 met zo’n 50 procent gestegen terwijl het aantal proffen en docenten stabiel gebleven is. In 1982 waren er aan de Vlaamse universiteiten in totaal 2507 proffen (in voltijdsequivalenten), in 2010 waren dat er in totaal 2601, een verwaarloosbare verhoging in absolute cijfers, een serieuze relatieve daling. Aan de hogescholen is het aantal personeelsleden zelfs in absolute cijfers gedaald, van 8378 onderwijzende personeelsleden in 1995 naar 7908 in 2010. In het VETO-artikel wordt het cijfer van 19 studenten per docent in 2007 gegeven, waarmee België “hoger scoort” – en dus slechter (!) – dan het OESO-gemiddelde van 15,8. Als je enkel de Vlaamse universiteiten beschouwt, dan zijn we van 21 studenten per prof in 1993 naar 32 studenten per prof in 2010 gegaan. Het Vlaamse hoger onderwijsbudget bedroeg in 2006 nog meer dan 10.000 euro per student; in 2011 is het onder de 8.000 euro per student gezakt. Daarnaast is er ook een tekort aan aula’s, zoals in het begin van dit academiejaar vooral voor eerstejaars studenten politieke wetenschappen heel duidelijk werd.

Jo Libeer van Voka argumenteert, als een gladde liberale aal, dat de Vlaamse overheid voor grote budgettaire uitdagingen staat, en dus geen geld over heeft voor onderwijs. Het zijn echter niet de studenten die de financieel-economische crisis veroorzaakt hebben, dus waarom zouden zij ervoor moeten opdraaien? Het zijn trouwens ook niet de werknemers (die volgens Voka te veel verdienen), de gepensioneerden (die niet snel genoeg doodgaan), de migranten, de werklozen, de Walen, enz. die verantwoordelijk zijn voor de financiële moeilijkheden van de overheid. Nee, de schuldigen moet je eerder gaan zoeken bij de banken en de speculanten die gegokt hebben en dan reddingspakketten hebben gekregen om opnieuw te beginnen met de zwendel. De afschaffing van de fiscale cadeaus voor de grote bedrijven, die nauwelijks nog belastingen betalen, zou een begin kunnen zijn van een oplossing voor het begrotingstekort. Het neoliberaal beleid van de laatste decennia is de echte reden voor de onderfinanciering van het onderwijs, niet de studenten die te weinig inschrijvingsgeld zouden betalen.

Een verhoging van de studiekost is asociaal omdat het de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor minder begoeden onvermijdelijk vermindert. Zelfs als de verhoging niet wordt doorgevoerd voor beursstudenten en bijna-beurstudenten, dan is er nog steeds een belangrijke groep studenten die net niet in aanmerking komt voor een (bijna-)beurs.

Als we meer inschrijvingsgeld zouden betalen, zou dat op zich niets verbeteren aan de kwaliteit van het hoger onderwijs, maar enkel ruimte geven aan de overheid om nog verder te besparen op onderwijs om nog meer cadeau’s te geven aan de rijken en de grote bedrijven. Bovendien zou een hoger inschrijvingsgeld alleen maar de neoliberale marktlogica versterken. Jo Libeer stelt voor dat studenten “investeerders” in de universiteit zouden worden en dat ze zo ook zouden kunnen mee bepalen wat er met hun geld gebeurt. Dat is geen nieuw idee: de Iron Lady Margaret Thatcher had het destijds al over de “ownership society”. In Groot-Brittannië heeft die ideologie zeker niet tot meer democratie in het hoger onderwijs geleid, maar wel tot inschrijvingsgelden van 9.000 pond per jaar. Als “kleine investeerder” heb je uiteraard niets te zeggen; de belangen van de grote bedrijven wegen echter steeds zwaarder door.

Waarmee wij wel akkoord zijn met Jo Libeer is dat er geen taboes meer mogen bestaan. Waarom zouden wij bijvoorbeeld niet het inschrijvingsgeld helemaal kunnen afschaffen? De Chileense studenten, die het laatste jaar een massale campagne hebben gevoerd tegen het meest onbetaalbare hoger onderwijs ter wereld, hebben voorgesteld om gratis onderwijs te financieren met de opbrengst van de nationalisatie van de kopersector. Wat hierbij nog het meest interessant is, is dat die eis veel steun heeft gevonden onder de Chileense bevolking, ook bij de arbeiders in de kopersector. In België, waar de overheid toch nog altijd het grootste deel van de kosten voor het hoger onderwijs draagt, zou zelfs een wat kleinere stap volstaan om tot gratis onderwijs te komen. Misschien zouden we gewoon kunnen beginnen met de hernationalisatie van Electrabel?

En ja, wat als Voka en hun talrijke vrienden in de politiek toch zouden proberen om ons een verhoging van het inschrijvingsgeld tot 1.000 euro op te leggen? Dan zouden wij ons moeten laten inspireren door het verzet van studenten, die in zowat heel de wereld met een gelijkaardige neoliberale politiek geconfronteerd worden. Er is uiteraard het al aangehaalde voorbeeld van Chili. Een nog recenter voorbeeld zijn de studenten in Québec, die op 22 maart in Montréal met 200.000 mensen op straat zijn gekomen om te protesteren tegen een aangekondigde forse verhoging van het inschrijvingsgeld van 2.168 dollar tot 3.793 dollar. In de media word er gesteld dat dit maar normaal is omdat in de rest van Canada het inschrijvingsgeld een stuk hoger ligt dan in Québec. Maar dat is natuurlijk ook geen toeval: studenten in Québec hebben een traditie van strijdbaarheid en dus betalen ze ook minder inschrijvingsgeld. De les die we daaruit moeten trekken is dat strijd loont en dat het argument dat er in een ander gewest of in de buurlanden meer inschrijvingsgeld wordt betaald, irrelevant is. Wij moeten dan ook niet alleen maar voorbeelden gaan zoeken aan de andere kant van de Noordzee of de Atlantische Oceaan. In Duitsland was er tot 2005 geen inschrijvingsgeld. In de daaropvolgende jaren werd deelstaat per deelstaat inschrijvingsgeld ingevoerd, met bedragen tot 1600 euro. In een aantal deelstaten is het inschrijvingsgeld intussen al terug afgeschaft, dankzij succesvol studentenprotest. We kunnen alleen maar hopen dat dat is wat Jo Libeer bedoelt met het “Rijnlandmodel”.