De PISA-studies geven aan dat ons onderwijs ongelijkheid in stand houdt. Maar het onderwijs is slechts een weerspiegeling van de samenleving. De rapporten geven aan dat er een studiekloof van vier jaar is tussen de 25% 15-jarige scholieren van minst rijke afkomst en de 25% scholieren met rijkste ouders. Maatregelen om dit tegen te gaan, hebben geen zoden aan de dijk gezet.
Artikel door Emily (Namen) uit de septembereditie van ‘De Linkse Socialist’
Sinds 2011 wordt de derde graad van het technisch en beroepsonderwijs geleidelijk hervormd met externe testen die veralgemeend worden voor alle scholieren. Het doel hiervan is ook om het onderwijs beter af te stemmen op de bedrijven en sneller kant en klare arbeidskrachten af te leveren. Als onderdeel van de hervormingen worden algemene vakken op twee dagen geconcentreerd in plaats van vijf, zelfs indien dit niet aan het concentratievermogen van de leerlingen is aangepast. Het leidt ook tot verdeeldheid onder het onderwijzend personeel met de leerkrachten die algemene vakken geven en de anderen.
De vereiste algemene kennis wordt overigens steeds meer beperkt tot wat voor het uitoefenen van een beroep nodig is. Taalkennis wordt bijvoorbeeld afgestemd op het maken van afspraken of verkopen van producten. Kritische analyses van een tekst maken, hoort niet tot de vereiste competenties en wordt dus achterwege gelaten. Er is sprake van een algemene nivellering naar beneden.
Momenteel bestaan er al externe examens in het Franstalig onderwijs voor scholieren uit het tweede, vierde en zesde jaar. Deelname aan deze examens was vrijblijvend, de directies van scholen konden daar zelf over beslissen. Vanaf 2015 zouden deze examens verplicht worden voor alle leerlingen uit het zesde.
Dit versterkt de controle op de inhoud van de lessen en het beperkt de pedagogische vrijheid van de leerkrachten. Er kunnen vragen gesteld worden bij de inhoud van deze examens. De afgelopen jaren bleek dat de examens vooral gericht zijn op het uitvoeren van eenvoudige taken en vooral niet op het ontwikkelen van een kritische geest. Het examen is blijkbaar vooral gericht om na te gaan of de jongere zich meteen aan de behoeften van een werkgever kan aanpassen.
Hoe zullen jongeren op het examen voorbereid worden? Zullen de lessen volledig op dit examen afgestemd worden in plaats vanop een kritische vorming? Bovendien dreigen de slaagkansen mee bepaald te worden door de financiële middelen die de ouders er tegenaan gooien. De markt van inhaallessen is aan het exploderen en wordt wat België betreft op 300 miljoen euro per jaar geschat. In Frankrijk, waar er al langer een staatsexamen bestaat, is deze markt al goed voor 2,2 miljard euro en zijn er zelfs fiscale voordelen aan verbonden. Er is kortom sprake van een individualisering van een taak die door de gemeenschap moet opgenomen worden.
Ten slotte dreigt een eindexamen voor het middelbaar al gauw ook een ingangsexamen voor het hoger onderwijs te worden. Nu wordt nog gesproken van een ‘oriënteringsproef’, maar het karakter van dit staatsexamen kan gemakkelijk aangepast worden.
Om het onderwijs te verbeteren, is er nood aan meer publieke middelen. De chronische onderfinanciering is een groot probleem en versterkt het onderwijs op twee snelheden, goed onderwijs voor de rijken en scholen die volgzame arbeiders produceren voor de meerderheid van de jongeren. We pleiten voor gezamenlijke strijd van jongeren en werkenden voor onderwijs dat niet ten dienste van de winsten van een kleine minderheid staat, maar de volledige samenleving ten goede komt.