Op 20 jaar tijd is de waarde van alle goederen en diensten die we in België jaarlijks produceren meer dan verdubbeld (van 106 naar 268 miljard euro). Toch bedraagt het aantal officiële armen nu 13%, tegen 6% 20 jaar geleden. De wachtlijsten voor zorginstellingen en sociale woningen zijn nog nooit zo lang geweest en ook de werkloosheid is, ondanks de belofte van Verhofstadt, erhofstadt, ten opzichte van vorig jaar alweer met meer dan 7% gestegen. Volgens LSP creëert het kapitalisme zelf die tegenstellingen.
In alle voorkapitalistische maatschappijen was de productie hoofdzakelijk gericht op het verwerven van nuttige goederen. Geld was hooguit een ruilmiddel. Het kapitalisme maakte het nut of de gebruikswaarde van een goed echter ondergeschikt aan haar ruilwaarde. Goederen werden louter koopwaren: niet geproduceerd voor hun nut, maar om te verkopen voor meer geld dan men erin heeft gestopt. Geld wordt het doel, de koopwaar een middel.
Koopwaren bevatten gebruikswaarde. Die is voor iedereen verschillend, afhankelijk van de behoeften. Hoewel de gebruikswaarde de basis is voor de ruil – een roker koopt sigaretten voor hun gebruikswaarde – kan ze onmogelijk verklaren waarom een roker maar evenveel betaalt voor sigaretten als een niet-roker. Idem voor de kopers van cosmetische producten. Naast de gebruikswaarde is er dus een tweede waarde, de ruilwaarde, actief. Gebruikswaarden komen ook voor in de natuur zonder tussenkomst van menselijke arbeid. De lucht die we inademen bijvoorbeeld. Ruilwaarde wordt echter uitsluitend voortgebracht door menselijke arbeidskracht onder heel specifieke historische omstandigheden.
Prijsvorming
De ruilwaarde van een koopwaar wordt bepaald door de hoeveelheid arbeidstijd nodig om ze te vervaardigen. We spreken hier over gemiddeld maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd.
Trager werken of werken met verouderde middelen voegt geen gram ruilwaarde toe, men spreekt in dat geval van overtollige arbeidstijd. De scholingsgraad is ook belangrijk. Geschoolde arbeid vergt arbeidstijd voor vorming en staat dus gelijk aan verschillende éénheden eenvoudige arbeid. De natuurlijke prijs van een koopwaar is de ruilwaarde.
Monopolievorming en schaarste kunnen de prijs tijdelijk doen stijgen boven de natuurlijke prijs. Omgekeerd kan een hoog aanbod leiden tot een lagere dan de natuurlijke prijs. Maar dat verklaart niet waarom een tandenstoker altijd minder zal kosten dan een auto.
Meerwaarde
Lange tijd dacht men dat winst het resultaat was van duur verkopen wat men goedkoop aankocht. Indien dat zo is, dan zou iedereen duurder verkopen.
Wat je wint als verkoper van één koopwaar, zou je verliezen als koper van een andere. Enkel de arbeider wordt op die manier bedot, want arbeidskracht is de enige productiekracht die meer oplevert dan haar oorspronkelijke (ruil)waarde.
Voor machines, gebouwen en grondstoffen betaalt de kapitalist aan zijn collega een prijs die overeenstemt met de ruilwaarde nodig om die goederen te produceren. Hij maakt er winst noch verlies op, dat deed zijn collega al. Het geheim van de kapitalistische uitbuiting zit hem elders. De kapitalist koopt arbeidskracht, de capaciteit om te arbeiden, zoals iedere koopwaar aan de prijs die overeenstemt met de ruilwaarde nodig om de arbeidskracht te (re-)produceren. Dat heet de loonkost, de som van het brutoloon en dat deel van het loon dat de patroon rechtstreeks doorstort aan het RIZIV, de zogenaamde “patronale” bijdragen. Hij koopt niet het resultaat van de arbeid, maar een aantal uren arbeidscapaciteit. Hij organiseert het productieproces zodanig dat de arbeider zo snel mogelijk zijn loon heeft terugverdiend. De overblijvende tijd maakt hij gratis gebruik van de arbeidskracht. Dat noemen we de meerwaarde of de onbetaalde arbeid.
Uitbuitingsgraad
De verhouding tussen onbetaalde en betaalde arbeid bepaalt de uitbuitingsgraad.
De kapitalisten proberen die voortdurend op te drijven door verlenging van de arbeidstijd of door de installatie van performantere machines, waardoor de noodzakelijke arbeidstijd – nodig om de loonkost op te brengen – vermindert. Vandaag probeert men de uitbuitingsgraad op te drijven door het filteren van dode momenten als plaspauzes of het opvangen van productiepieken door interimarbeid, etc.
Het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) geeft een overzicht van de verhouding tussen loonkosten (betaalde arbeid) en toegevoegde waarde (onbetaalde arbeid) voor het jaar 2000.
Voor heel de industrie ontvangen bedrijven gemiddeld 100 euro onbetaalde arbeid voor iedere 60 euro betaalde arbeid, een uitbuitingsgraad van 166%. De gemiddelde loonkost per arbeider bedraagt er jaarlijks 39.594 euro of 1,6 miljoen Bfr, de toegevoegde waarde gemiddeld 65.991 euro of 2,66 miljoen Bfr. per jaar! In de Chemie bedraagt de uitbuitingsgraad 217%. In de textielsector 165%. (http://statbel. fgov.be/figures/ d422_nl.asp).
Deze cijfers zijn gemiddelden, onder loonkost vallen ook de managerslonen. In de Benelux moeten die zich “behelpen” met gemiddeld 1,4 miljoen euro/jaar. (Vacature 2/06/2004) Niettemin helpen ze verklaren hoe Albert Frère, enige Belg op de lijst van ‘s werelds 500 rijkste mensen, een vermogen van naar schatting 1 miljard euro kon vergaren. Hij startte zijn carrière zonder diploma in de schroothandel van zijn vader. Hij is nu 77, voor ieder levensjaar heeft hij 13 miljoen euro opgestreken. Dat doe je niet met hard werken alleen.
Overproductie
Omdat arbeiders (en bedienden, maar dat onderscheid is kunstmatig) onbetaalde arbeid verrichten, kunnen ze nooit alle goederen opkopen die ze zelf hebben geproduceerd. De kapitalisten, een kleine krimpende minderheid, zijn daar evenmin toe in staat. We kunnen ons trouwens afvragen of ze de wegwerpprullen die ze ons willen slijten hoedanook zouden willen. Resultaat: een voortdurende neiging tot overproductie.
Vandaag heeft dat een structureel punt bereikt. De toepassing van moderne wetenschap en techniek stoot op de beperkingen van de kapitalistische markt, die al die goederen niet kan opslorpen. We zijn terechtgekomen in wat men een depressie noemt: een lange periode van zwakke economische groei, stagnatie en weerkerende recessies die gepaard gaat met een hoge structurele werkloosheid.
De burgerij probeert haar crisis voor zich uit te duwen door arbeiders, bedrijven en de overheid aan te zetten om vandaag al te consumeren wat ze morgen nog moeten verdienen. Dat zorgt voor een schuldenberg die onvermijdelijk moet afgebouwd worden, maar dat zou de economie totaal kunnen wurgen. Bijgevolg doet de burgerij wat elke toxicomaan zou doen: zichzelf alweer een laatste kredietshot zetten.
De winstvoet
De kapitalist is niet enkel geïnteresseerd in de uitbuitingsgraad, maar ook in de verhouding tussen onbetaalde arbeid en de totale hoeveelheid geïnvesteerd kapitaal. Men noemt dat de winstvoet of de hoeveelheid winst per éénheid geïnvesteerd kapitaal. Die heeft voortdurend de neiging om te dalen, waardoor steeds meer kapitaal vereist is om de winst op peil te houden.
De concurrentiestrijd dwingt immers de kapitalist steeds performantere machines te installeren, die doorgaans duurder zijn dan hun voorgangers en op steeds kortere termijn moeten worden afgeschreven. Vandaar de dwingende vraag van het patronaat voor ploegenen continu-arbeid. Hun investering moet maximaal renderen, liefst 24 uur per dag.
De toenemende vereiste van kapitaal voor machines gaat ten koste van hetgeen besteed wordt aan de huur van arbeidskracht, nochtans de enige productiekracht die meer waarde oplevert dan ze zelf reeds bezit.
De burgerij probeert de winstvoet te herstellen door de uitbuitingsgraad nog verder op te drijven. Dat ondermijnt op zijn beurt de koopkracht. Kortom: de versnelde evolutie van wetenschap en techniek gaat in het kapitalistisch systeem niet gepaard met welzijn, maar met werkloosheid en ondermijning van de markt. De winstvoet is nu zo gering dat beursspeculatie dikwijls meer opbrengt. De crisis is structureel. Iedere oplossing stoot tegen de beperkingen van het kapitalisme. We moeten ons niet afvragen hoe we de doodstrijd van dit systeem kunnen rekken, maar hoe we de reële noden van arbeiders en hun gezinnen kunnen realiseren.
LSP is voor een eerlijke verdeling van het beschikbare werk door de invoering van een 32-urenweek. We willen dat zonder loonverlies, omdat we de koopkracht niet nog verder willen ondermijnen en omdat we al meer dan genoeg onbetaalde arbeid verrichten. We hebben er niets op tegen om een deel van onze arbeid af te staan voor zorg, onderwijs en andere diensten, maar niet om de kluizen van een handvol rijken te vullen.
Enkel een socialistische democratie is daartoe in staat.